ECLI:NL:RVS:2016:2179

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201506482/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van gemaakte kosten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2013. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 21 november 2013 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] op nihil gesteld, omdat zij niet had aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Overijssel, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 mei 2016. Tijdens de zitting is [appellante] bijgestaan door haar advocaat, A.S.A.A. Ammar, en de Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis. De rechtbank had overwogen dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang, omdat de overgelegde facturen en jaaropgaven niet duidelijk maakten welke kosten daadwerkelijk door haar waren betaald.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet had aangetoond welke kosten van kinderopvang bij haar in rekening zijn gebracht. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellante] niet het volledige bedrag aan kosten had aangetoond dat zij had betaald, en dat zij derhalve geen recht had op kinderopvangtoeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag op nihil had vastgesteld, omdat [appellante] niet kon aantonen dat zij het verschil tussen de totale kosten en de ontvangen voorschotten had betaald.

De Raad van State heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506482/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 juli 2015 in zaak nr. 15/154 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2013 op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2016, waar [appellante], bijgestaan door A.S.A.A. Ammar, werkzaam bij Obtentus Recht & Advies, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2013 voor haar twee kinderen gebruik gemaakt van dagopvang en buitenschoolse opvang bij het kinderdagverblijf Joy (hierna: het KDV), waarvoor zij voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 8 december 2014 tot nihilstelling van die toeslag ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
2. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij overwogen dat [appellante] met de door haar overgelegde factuurhistorie van het KDV niet heeft aangetoond welke kinderopvangkosten voor het berekeningsjaar 2013 precies bij haar in rekening zijn gebracht, mede omdat geen van de in dat overzicht vermelde facturen begint met 2013. Verder is de rechtbank met de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel dat [appellante] niet de door haar gestelde kosten van kinderopvang heeft aangetoond.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond welke kosten van kinderopvang bij haar in rekening zijn gebracht over 2013. De rechtbank had bij het KDV moeten vragen om verduidelijking van de gemaakte kosten van kinderopvang. Verder heeft de rechtbank ten onrechte verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), omdat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in dit geval van toepassing is. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank bij de overweging over het eigen aandeel in de kosten van kinderopvang de memorie van toelichting van de Wko heeft betrokken. Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van onder meer de Wet kinderopvang (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89. De relevante bepalingen vermeld onder 3.1, waarnaar de rechtbank heeft verwezen, zijn gelijkluidend aan die van de daarvoor geldende Wko.
De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de geschiedenis van totstandkoming van de Wko, overwogen dat een ouder of zijn partner altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang dient te betalen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), geeft het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en zorgt dit ervoor dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken.
3.3. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is. Het was aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, gegevens of bescheiden over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid.
3.4. [appellante] heeft twee jaaropgaven overgelegd van het KDV. Op elk van deze jaaropgaven is vermeld "definitieve jaaropgaaf kinderopvangkosten 2013". Uit die jaaropgaven volgt dat de kosten van kinderopvang in totaal € 24.819,00 bedroegen. In beide jaaropgaven is vermeld dat deze betrekking hebben op de periode van 1 januari t/m 31 december 2013. De jaaropgaven zijn echter gedagtekend vóór 31 december 2013, te weten op 11 augustus 2013 en 4 december 2013. Ter zitting bij de rechtbank heeft de leidinggevende van het KDV als getuige gehoord hierover verklaard, dat de overgelegde stukken tussentijdse jaaropgaven zijn en [appellante] het KDV niet heeft gevraagd om na afloop van het jaar nog een jaaropgave te verstrekken. Nu deze leidinggevende voorts heeft verklaard dat de kinderen van [appellante] gedurende geheel 2013 opvang hebben genoten, kunnen de totale kosten van kinderopvang over 2013 niet uit deze jaaropgaven worden afgeleid.
3.5. [appellante] heeft ook een factuurhistorie van het KDV van 10 april 2014 overgelegd. Bovenaan de factuurhistorie is vermeld "factuurhistorie per klant" en "periode: 1-1-2013 t/m 31-12-2013". Voorts is de familienaam van [appellante] bovenaan de factuurhistorie en in de boekingsomschrijvingen vermeld. De in de factuurhistorie vermelde boekdata van de facturen hebben op het gehele jaar 2013 betrekking. Gelet hierop, gaat de Afdeling ervan uit dat de totale kosten van kinderopvang van [appellante] over 2013 in deze factuurhistorie zijn vermeld. Dat de factuurnummers niet beginnen met 2013, zoals de rechtbank heeft overwogen, geeft geen aanleiding tot twijfel.
Uit de factuurhistorie leidt de Afdeling af dat de totale kosten van kinderopvang over 2013 € 29.765,32 bedroegen. [appellante] betoogt derhalve terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] de kosten van kinderopvang over 2013 niet heeft aangetoond.
3.6. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Belastingdienst/Toeslagen heeft over 2013 in totaal een bedrag van € 28.704,00 aan voorschotten overgemaakt aan het KDV. [appellante] moest dus aantonen dat zij het verschil, een bedrag van € 1.061,32, heeft betaald aan het KDV. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, heeft [appellante] niet met objectieve en verifieerbare stukken aangetoond dat zij dit bedrag heeft voldaan. Anders dan zij stelt, heeft zij dat ook niet aangetoond met de factuurhistorie, nu de daarin opgenomen betalingen niet zijn gespecificeerd en uit de factuurhistorie blijkt dat de totale kosten niet volledig zijn betaald. Het openstaande saldo over 2013 bedroeg € 1.905,68. [appellante] heeft ter zitting in beroep desgevraagd bevestigd dat zij eerder heeft verklaard dat al haar rekeningen voor de kinderopvang door de Belastingdienst/Toeslagen zijn betaald. Ook daaruit volgt dat [appellante] niet het bedrag van € 1.061,32 heeft voldaan. De rechtbank heeft derhalve terecht het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2013 heeft betaald.
3.7. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat deze het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. Nu [appellante] niet het bedrag van € 1.061,32 heeft voldaan en dit bedrag geen afrondingsverschil betreft, heeft zij geen recht op kinderopvangtoeslag over 2013. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen deze toeslag terecht heeft vastgesteld op nihil.
3.8. De stelling dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellante] leidt niet tot een ander oordeel. De in beroep aangevoerde gronden hebben geen betrekking op die omstandigheden, zodat de rechtbank deze niet in haar oordeel kon betrekken. Voor zover deze stelling betrekking heeft op de terugvordering, kan [appellante] met de alsnog in hoger beroep door haar aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet bereiken dat van de terugvordering wordt afgezien. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een voorschot dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Belastingdienst/Toeslagen is derhalve niet bevoegd van terugvordering af te zien.
3.9. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
615.