48.1.De door [appellant sub 1] genoemde stukken zijn openbare stukken die niet in het kader van de onderhavige procedure zijn opgesteld. Gelet hierop betreffen deze stukken geen op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Strijd met die bepaling doet zich daarom in zoverre niet voor.
49. Het betoog van [appellant sub 1] dat plannen, visies en beleidsdocumenten over de actuele regionale woningbehoefte die ouder zijn dan twee jaar niet aan het plan ten grondslag mogen worden gelegd, faalt, reeds omdat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke plannen, visies en beleidsdocumenten hij doelt. Bovendien staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Strijd met artikel 3:37, tweede lid, van de Wro doet zich evenmin voor.
50. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op grond van de Regionale Woonvisie 2015 op het standpunt mogen stellen dat de woningbouw die het plan mogelijk maakt voorziet in een actuele regionale behoefte, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder a, van het Bro en in een behoefte die regionaal is afgestemd als bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, onder a, van de Verordening Ruimte 2014. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met deze bepalingen is vastgesteld.
Locaties binnen bestaand stedelijk gebied
51. [ appellant sub 2], [appellant sub 1] en Numansdorp Projectontwikkeling betogen dat binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte aan de in het plan voorziene woningen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 1] voeren aan dat in de Molenpolder braakliggend terrein beschikbaar is, te weten het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein, waar een deel van de woningen die de raad wenst te realiseren kan worden gebouwd. Volgens [appellant sub 2] kan de woningbouw ook worden gerealiseerd in het Havenkwartier en zijn ook andere kleine locaties daarvoor beschikbaar.
[appellant sub 1] brengt naar voren dat de raad zich in zoverre niet op het advies van Stec-groep van 8 juni 2015 heeft mogen baseren. Hij voert aan dat daarin niet van de juiste omvang van het plangebied en van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein is uitgegaan. Volgens hem heeft het plangebied een omvang van 25 hectare en het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein van 10 hectare. Verder is volgens hem in het advies van Stec-groep en de memo van Rho van 5 december 2014, die ook aan het plan ten grondslag is gelegd, geen rekening gehouden met de gebruikelijke gemiddelde dichtheid van 25 woningen per hectare voor het realiseren van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Voorts brengt hij naar voren dat het niet nodig is om een ontsluitingsweg voor woningbouw op het ‘t Hooft en Van Prooijen-terrein te realiseren, zodat de daarmee gemoeide kosten ten onrechte door Stec-groep in aanmerking zijn genomen. [appellant sub 1] voert ten slotte aan dat Stec-groep te lage grondprijzen heeft gehanteerd.
Numansdorp Projectontwikkeling betoogt dat de actuele behoefte geenszins beduidend groter is dan waaraan voldaan kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied. Zij betoogt dat in de behoefte van 150 woningen kan worden voorzien op het bij haar in bezit zijnde ’t Hooft en Van Prooijen-terrein, uitgaande van een gebruikelijke dichtheid van 15 woningen per hectare. De andere woningen kunnen elders, of aansluitend aan haar terrein in de Molenpolder, worden gerealiseerd, aldus Numansdorp Projectontwikkeling. Zij voert verder aan dat bebouwing van haar terrein geen aantasting van de groene ruimte binnen de bebouwde kom tot gevolg heeft, zodat het argument van de raad dat inbreiding ten koste gaat van de groene ruimte in de openbare ruimte niet opgaat. Voorts is er volgens haar voor de voorziene bebouwing geen rechtvaardiging te vinden in het standpunt van de raad dat een verbinding tussen het dorp en het Hollands Diep dient te worden gemaakt. Die verbinding kan volgens haar ook worden gemaakt bij de bebouwing van haar terrein en de rest van de Molenpolder. De omstandigheid dat nog grond dient te worden verworven staat evenmin in de weg aan het realiseren van woningbouw op haar terrein, aldus Numansdorp Projectontwikkeling. Zij brengt verder naar voren dat, voor zover de raad heeft opgeworpen dat toestemming van de minister is vereist voor het realiseren van woningbouw door een woningbouwcorporatie, niet is uitgesloten dat deze wordt verleend, voor zover deze al nodig is. Numansdorp Projectontwikkeling betoogt voorts dat niet is onderbouwd waarom woningbouw op haar terrein niet financieel haalbaar is en in de Torensteepolder wel. De kosten voor de sloop van bebouwing op haar terrein zijn volgens haar te overzien. Zij wijst er verder op dat het bij de keuze voor haar terrein niet nodig is om een nieuwe ontsluitingsweg aan te leggen, zodat dit evenmin kan worden gebruikt als argument om geen woningbouw op het voormalige houthandelterrein te realiseren. De door de raad gestelde omstandigheid dat geen anterieure overeenkomst gesloten kan worden staat volgens haar evenmin aan realisatie van de plannen in de weg omdat de kosten via een exploitatieplan kunnen worden verhaald. Numansdorp Projectontwikkeling wijst erop dat in de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2408, over het besluit waarbij een eerder plan voor de Torensteepolder is vastgesteld, geen relatie is gelegd met het beoogde woningbouwprogramma en de daarbij behorende woningbouwdichtheid. Zij betoogt dat de raad in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 en artikel 3:4 van de Awb, omdat de raad naar aanleiding van die uitspraak niet in overleg is getreden met haar over de invulling van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein. Ook doet zich volgens haar strijd met artikel 3:46 van de Awb voor. 52. Vaststaat dat het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied, als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h, van het Bro. Dat betekent ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro dat de raad dient te beschrijven in hoeverre in de behoefte kan worden voorzien binnen een bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.
53. Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad voor het plangebied het bestemmingsplan "Torensteepolder" vastgesteld. Dat besluit is in de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2408, vernietigd, omdat de raad naar het oordeel van de Afdeling zijn in de plantoelichting ingenomen standpunt dat de ontwikkeling van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein inhoudelijk, financieel en juridisch niet haalbaar is, in strijd met onder meer artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro onvoldoende inzichtelijk had gemaakt. 54. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:307, volgt uit artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro niet dat eerst alle mogelijke inbreidings- en transformatielocaties moeten zijn bebouwd voordat tot uitbreiding van bestaand stedelijk gebied kan worden besloten. De raad kan, mits deugdelijk gemotiveerd, ervoor kiezen om een uitbreiding mogelijk te maken voordat alle inbreidings- en transformatielocaties zijn benut, indien de actuele regionale behoefte groter is dan de binnen bestaand stedelijk gebied aanwezige mogelijkheden ter leniging daarvan. Het betoog van [appellant sub 2] dat meerdere kleine locaties beschikbaar zijn binnen bestaand stedelijk gebied en het betoog van Numansdorp Projectontwikkeling dat bestaande locaties eerst dienen te worden benut voordat locaties buiten bestaand stedelijk gebied kunnen worden bebouwd, evenals het betoog van [appellant sub 1], voor zover het daar ook toe strekt, falen daarom. 55. In het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek van KuiperCompagnons van 8 september 2015 staat dat bij alle gemeenten in de regio Hoeksche Waard is nagegaan of een vergelijkbaar plan als het voorliggende op een andere locatie dan de Torensteepolder kan worden gerealiseerd. Volgens het onderzoek zijn er geen binnenstedelijke locaties die kunnen worden benut voor de bebouwing met 179 woningen in een dorps woonmilieu. Het Havenkwartier en het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein zijn in het onderzoek betrokken.
In de plantoelichting en het onderzoek van KuiperCompagnons wordt voorts verwezen naar de memo van Rho van 5 december 2014, over het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein. Dat terrein heeft volgens deze memo een omvang van 10 hectare. Het is volgens de memo stedenbouwkundig en ruimtelijk niet mogelijk om het beoogde programma met bijpassend ruimtegebruik, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde dichtheid van 10 woningen per hectare, op het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein te realiseren. Ook indien wordt uitgegaan van de door Numansdorp Projectontwikkeling beoogde dichtheid van 15 woningen per hectare, is het terrein niet groot genoeg, aldus de memo van Rho. Het terrein van de voormalige houthandel kan aldus niet voorzien in de behoefte aan de 179 woningen. Daarnaast is volgens de memo van Rho een belangrijk uitgangspunt van de ontwikkeling dat Numansdorp met de rivier Hollands Diep wordt verbonden. Daarbij is volgens de memo van belang dat ten zuiden van het plangebied reeds bebouwing aanwezig is in de vorm van het Numansgors en het fort Buitensluis. De raad heeft ter zitting toegelicht dat onder meer daarom de voorkeur is gegeven aan het benutten van de Torensteepolder voor woonbebouwing boven het benutten van de Molenpolder, waar het ’t Hooft en Van Prooijen deel van uitmaakt.
56. Niet in geschil is dat de Molenpolder, in ieder geval voor zover het het gedeelte ten zuiden van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein betreft, niet tot het bestaand stedelijk gebied behoort.
57. De betogen van [appellant sub 2], [appellant sub 1] en Numansdorp Projectontwikkeling geven geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op het onderzoek van KuiperCompagnons en de memo van Rho heeft mogen baseren voor zijn conclusie dat niet in de behoefte aan de 179 woningen in een dorps woonmilieu binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Daarbij acht de Afdeling het standpunt van de raad dat een ontwikkeling met een dichtheid van 25 woningen per hectare leidt tot een wezenlijk ander plan waarmee niet in een dorps woonmilieu kan worden voorzien, onbegrijpelijk noch onjuist, zodat het betoog van [appellant sub 1] in zoverre faalt. Het standpunt van de raad dat de voorkeur wordt gegeven aan bebouwing van de Torensteepolder boven bebouwing van de Molenpolder, waar het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein deel uitmaakt, vanwege de reeds aanwezige bebouwing ten zuiden van het plangebied, acht de Afdeling voorts niet onredelijk. Anders dan Numansdorp Projectontwikkeling kennelijk meent, staat de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014 daar niet aan in de weg. Er bestaat anders dan in die uitspraak, gelet op het voorgaande, thans geen grond voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat niet binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins in de behoefte aan de 179 woningen kan worden voorzien. De omstandigheid dat de raad geen overleg met Numansdorp Projectontwikkeling heeft gevoerd over de invulling van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein leidt niet tot een andere conclusie. De in dit verband gestelde strijd met de bepalingen van de Awb doet zich daarom niet voor. Voorts is in het woningbouwprogramma woningbouw op het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein voorzien voor de periode 2020-2024. De omstandigheid dat het plan bebouwing van de Torensteepolder mogelijk maakt, betekent daarom niet dat het terrein van Numansdorp Projectontwikkeling niet meer voor woonbebouwing in aanmerking kan komen.
Hetgeen voor het overige door [appellant sub 1] en Numansdorp Projectontwikkeling is aangevoerd over het advies van het adviesbureau Stec-groep van 8 juni 2015, de ontsluitingsweg en de overige belemmeringen die volgens de raad op het moment van vaststelling van het plan aan het benutten van het ’t Hooft en Van Prooijen-terrein in de weg stonden, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
58. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro is vastgesteld.
59. [ appellant sub 2] betoogt dat de ruimtelijke kwaliteit niet gelijk blijft, zodat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.2.1, vierde lid, van de Verordening Ruimte 2014. Hij wijst er in dit verband op dat een groot gedeelte van het polderpatroon zal verdwijnen.
Numansdorp Projectontwikkeling betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 en dat de ruimtelijke kwaliteit in strijd met het provinciaal beleid wordt aangetast. Zij voert aan dat het plan de openheid van de polder aantast en dat de in het plan voorziene bebouwing zich niet concentreert in of bij compacte kernen. Volgens haar wordt daarmee niet voldaan aan de richtpunten die zijn geformuleerd voor het zeekleipolderlandschap, waar de Torensteepolder volgens de kwaliteitskaart van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit deel van uitmaakt. Zij wijst erop dat de in het plan voorziene bebouwing leidt tot een doorsnijding van de open polder van noord naar zuid. Van een fasering van noordelijke naar zuidelijke richting is volgens haar geen sprake. Voorts brengt zij naar voren dat volgens het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard de Torensteepolder een jonge aanwaspolder is waarvoor de ambitie geldt dat het open karakter dient te worden behouden. Voorts wordt, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 12, lid 12.2, onder j, van de planregels, niet voldaan aan een integrale gebiedsontwikkeling van de polder, zoals dat in het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard wordt voorgestaan, aldus Numansdorp Projectontwikkeling.
60. Vaststaat dat het plangebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied ligt als bedoeld in artikel 2.1.1, tweede lid, van de Verordening Ruimte 2014 en dat het plan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder ii, en een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder ll. Dat betekent dat ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, onder c, sub ii, gebruik dient te worden gemaakt van locaties die passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 van toepassing is. Voldaan moet worden aan de in artikel 2.2.1, eerste lid, opgenomen voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Het gebiedsprofiel is de regionale vertaling van de kwaliteitskaart, zo is toegelicht in de Visie ruimte en mobiliteit. Het vormt de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van de gemeenten. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1066, moet het gebiedsprofiel worden beschouwd als provinciaal beleid. Dat betekent dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan daar niet aan gebonden is, maar daar wel rekening mee dient te houden. Voor de Torensteepolder is het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard van belang. 61. In het navolgende zal eerst worden ingegaan op de gestelde strijd met artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014. Vervolgens zal het betoog over het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard worden behandeld.
62. In artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 zijn voorwaarden opgenomen voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. In artikel 2.2.1, eerste lid, wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen, te weten inpassen, aanpassen en transformatie. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van transformatie als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder c, omdat de ruimtelijke ontwikkeling die in het plan is voorzien qua aard en schaal niet past binnen het gebied. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de toelichting bij de Verordening Ruimte 2014 staat dat het bij transformatie gaat om een verandering van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat, hetgeen bijvoorbeeld het geval is bij uitleglocaties voor woningbouw. Een dergelijke verandering doet zich hier voor.
Dit betekent dat de voorziene ontwikkeling ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder c, uitsluitend is toegestaan als de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en het zo nodig treffen van aanvullende maatregelen. Voorts dient ingevolge het vierde lid een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke kwaliteit mogelijk maakt een motivering te bevatten, bij voorkeur in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn.
63. In de toelichting van de Verordening Ruimte 2014 is opgenomen dat het gelet op de wezenlijke verandering van het gebied bij transformatie reëel is om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. De omstandigheid dat richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, betekent daarom niet dat zich reeds daarom strijd voordoet met artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014. Voor zover de betogen van [appellant sub 2] en Numansdorp Projectontwikkeling daartoe strekken, falen deze.
64. In de plantoelichting is in een aantal paragrafen ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit. Daarin zijn de richtpunten van de kwaliteitskaart voor het zeekleipolderlandschap in de Hoeksche Waard besproken, waaronder de in verband met het betoog van Numansdorp Projectontwikkeling volgende relevante richtpunten:
- het herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalige, open polder en
- de bebouwing concentreert zich in of nabij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
Daarnaast is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen waarin is ingegaan op de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap en het dorp, op de karakteristiek van het landschap en op de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting. In het beeldkwaliteitsplan, waar in de beeldkwaliteitsparagraaf naar wordt verwezen, is de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de onbebouwde ruimte in het plangebied beschreven.
65. In de beeldkwaliteitsparagraaf van de plantoelichting staat dat de Torensteepolder veel minder open is dan veel andere delen in de regio Hoeksche Waard. Het landschap bestaat uit relatief besloten landschappelijke kamers tussen groene randen. Ter hoogte van het plangebied is het landschap eerder besloten dan open te noemen, zo staat in de plantoelichting. De raad heeft onder verwijzing naar een notitie van KuiperCompagnons van 23 maart 2016 nader toegelicht dat het landschap daarom niet de grootschalige openheid en de grootschalige verkaveling heeft die kenmerkend is voor de meeste jonge aanwaspolders, zoals omschreven in de kwaliteitskaart. Het landschap bestaat volgens de notitie grotendeels uit relatief besloten kamers tussen de verschillende dijken en binnen deze kamers zijn enkele rommelig ogende erven aanwezig.
In het stedenbouwkundig ontwerp is het bestaande landschap zoveel mogelijk als uitgangspunt genomen, zo staat in de beeldkwaliteitsparagraaf. De nieuwe woningbouw is grotendeels voorzien binnen de besloten kamers. De beleving van de relatieve openheid wordt in het plan voorts zoveel mogelijk in stand gehouden door het opnemen van zichtlijnen, zo is toegelicht in de beeldkwaliteitsparagraaf. In aansluiting op het omliggende landschap zal het nieuwe woongebied een dorps karakter krijgen in een landelijke setting, aldus de beeldkwaliteitsparagraaf. Daarnaast is als uitgangspunt genomen dat de ontwikkeling plaatsvindt in zuidelijke richting naar het Hollands Diep, die aansluit op de historische ontwikkeling van de Hoeksche Waard. Daarbij is betrokken dat vanuit cultuurhistorisch-landschappelijk perspectief de uitbreiding van Numansdorp in zuidelijke richting een logische stap is, waarmee het dorp terug wordt gebracht naar de rand van het open water, waardoor de beleving van de Hoeksche Waard als eiland wordt versterkt, zo staat in de beeldkwaliteitsparagraaf. In de notitie van KuiperCompagnons van 23 maart 2016 is in dit verband nader toegelicht dat een verbinding ontstaat tussen het bestaande dorp en de landgoederenzone ten oosten van het plangebied enerzijds en tussen het bestaande dorp en het Numansgors, een gebied met woningen ten zuiden van het plangebied, anderzijds. Daarbij is, zo staat in de notitie, rekening gehouden met het richtpunt van de kwaliteitskaart voor het zeekleipolderlandschap dat dorpen als compacte kernen aan de rand van een polder zouden moeten liggen. In verband daarmee is voorzien in verschillende woonbestemmingen en is in artikel 9, lid 9.2.1, onder a, artikel 10, lid 10.2.1, onder a, en artikel 11, lid 11.2.1, onder a, van de planregels bepaald dat op gronden met de bestemmingen "Wonen 1", "Wonen-2" "Wonen-3" onderscheidenlijk maximaal 26, 54 en 16 woningen mogen worden gebouwd, om te verzekeren dat naar het zuiden toe woningen in een aflopende bebouwingsdichtheid worden gerealiseerd. Volgens de raad doet zich voorts een integrale gebiedsontwikkeling voor, die is geborgd in de in artikel 9, lid 9.2.1, onder c, en artikel 12, lid 12.2, onder a, van de planregels opgenomen faseringsregels.
66. Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende gemotiveerd dat er een integraal ontwerp is, waarin aandacht is besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en rekening is gehouden met de door Numansdorp Projectontwikkeling genoemde relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, zoals bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onder c, sub i, van de Verordening Ruimte 2014. Er is, gelet op de beschrijving van het plangebied in de plantoelichting, de notitie van KuiperCompagnons en hetgeen daarover door de raad ter zitting naar voren is gebracht, geen aanleiding de conclusie van de raad dat de Torensteepolder niet de openheid kent zoals in het richtpunt van de kwaliteitskaart wordt beschreven, voor onjuist te houden. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat bij het maken van de verbinding tussen Numansdorp, het Numansgors en de landgoederenzone rekening wordt gehouden met het richtpunt dat de bebouwing zich in of nabij compacte kernen concentreert en niet in het open middengebied van de polders. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op standpunt kunnen stellen dat met artikel 9, lid 9.2.1, onder a en c, artikel 10, lid 10.2.1, onder a, en artikel 11, lid 11.2.1, onder a, en artikel 12, lid 12.2, onder a, van de planregels invulling wordt gegeven aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, zodat het betoog van Numansdorp Projectontwikkeling in zoverre faalt. Daarnaast geven de betogen van Numansdorp Projectontwikkeling en [appellant sub 2] geen grond voor het oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar de beeldkwaliteitsparagraaf van de plantoelichting niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, als bedoeld in artikel 2.2.1, vierde lid, onder a, van de Verordening Ruimte 2014. De omstandigheid dat de Torensteepolder wordt bebouwd, betekent niet dat niet aan die bepaling kan worden voldaan.
Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 is vastgesteld. De betogen daarover van [appellant sub 2] en Numansdorp Projectontwikkeling falen.
67. In de plantoelichting is in aanmerking genomen dat in het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard de regio Hoeksche Waard wordt beschreven als een uniek agrarisch polderlandschap. Daarbij zijn in de plantoelichting de relevante agendaeenheden en ambities van het gebiedsprofiel genoemd. Een van de ambities is behoud van de openheid van het polderlandschap en kenmerkende doorzichten van dijk tot dijk (zuidelijke aanwaspolder) en behoud van kenmerkende grootschalige verkaveling (jonge aanwaspolder). Volgens de plantoelichting is in de Torensteepolder het kleinschalige polderpatroon verdwenen door ruilverkaveling, waardoor de ontstaansgeschiedenis niet meer is af te lezen uit het polderpatroon. In de plantoelichting staat dat het stedenbouwkundig plan, dat de basis is voor de voorziene ontwikkeling, is opgehangen aan de dijken als hoofddragers van de landschappelijke structuur. De bestaande groene dijken worden gerespecteerd. Door de vergrote toegankelijkheid van het plangebied, dat in het verleden nauwelijks toegankelijk was, kan het landschap met dijkenpatroon beter worden ervaren. De contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde polders met akkerbouw wordt gehandhaafd ten oosten van het plangebied. Ter hoogte van het plangebied is dit contrast niet aanwezig door de aanwezigheid van het buitendijks gelegen woongebied Numansgors. De in het plan voorziene woningbouw doet daarom geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten, zo staat in de plantoelichting. Het beeldkwaliteitsplan waarborgt volgens de plantoelichting voorts een integrale benadering.
68. Gelet op hetgeen daarover in de plantoelichting is opgenomen is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard. De omstandigheid dat in artikel 12, lid 12.2, onder j, van de planregels is voorzien in de bevoegdheid om het plan, voor zover het de gronden met de bestemming "Woongebied-Uit te werken" betreft, uit te werken naar een agrarische bestemming, geeft geen grond voor een andere conclusie. In lid 12.2, onder j, is bepaald dat bij de uitwerking rekening dient te worden gehouden met het eindbeeld uit de afbeelding "eindbeeld na realisatie fase 1" op pagina 21 van het beeldkwaliteitsplan. De raad heeft onder verwijzing naar de notitie van KuiperCompagnons van 23 maart 2016 toegelicht dat in dat eindbeeld een verbinding is gelegd met het gebied Numansgors door het bebouwingslint. De raad heeft zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het beeldkwaliteitsplan invulling wordt gegeven aan de ambitie van een integrale gebiedsontwikkeling.
Het betoog van Numansdorp Projectontwikkeling faalt.
Beroepsgronden van [appellant sub 1] voor het overige
69. [ appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd met artikel 3.1.1a van het Bro en met artikel 3:37 van de Wro is vastgesteld omdat de onderzoeken over de kwaliteit van de bodem verouderd zijn.
70. Anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Strijd met artikel 3:37, tweede lid, van de Wro doet zich evenmin voor.
71. [ appellant sub 1] betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte niet duidelijk is gemaakt waarom niet alle gronden die door Midstate V.O.F. zijn verworven langs de Randweg in het plan zijn betrokken.
72. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
73. [ appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat tussen de wel en de niet in het plan betrokken gronden die door Midstate V.O.F. zijn verworven, dat deze niet betrokken gronden om die reden in het plan opgenomen hadden moeten worden. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat de door Midstate V.O.F. verworven gronden die niet in het plan zijn betrokken niet nodig zijn om het plan te realiseren. Er is geen aanleiding om dit voor onjuist te houden.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
74. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] ziet op de weigering van gedeputeerde staten om handhavend op te treden tegen het door Midstate V.O.F. graven van een watergang en een waterberging, overweegt de Afdeling dat handhavingskwesties in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Het betoog faalt daarom.
75. [ appellant sub 1] betoogt dat ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd voor zover deze zijn gesitueerd binnen een afstand van 50 meter van de achtertuinen van de percelen aan de Schuringsedijk 22 t/m 36. Hij voert aan dat ter plaatse hobbymatig fruitgewassen kunnen worden geteeld waarbij bestrijdingsmiddelen kunnen worden gebruikt.
76. De raad betoogt dat het beroep van [appellant sub 1] in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet steunt op een over dat plandeel naar voren gebrachte zienswijze.