ECLI:NL:RVS:2016:2027

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
201507796/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijke bewoning van een kantoorpand in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel om een omgevingsvergunning te verlenen voor de tijdelijke bewoning van een kantoorpand aan [locatie] te Heerewaarden. Het college had op 29 december 2014 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het gebruik in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Heerewaarden". De rechtbank Gelderland had het beroep van [appellant] op 1 oktober 2015 ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft de zaak op 22 juni 2016 ter zitting behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen. Hij stelde dat het kantoorpand niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat de noodzaak voor tijdelijke bewoning niet aangetoond hoefde te worden. Het college had echter betoogd dat het kantoorpand in de geluidzone van de scheepswerf ligt, waardoor geen goed woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd.

De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen. De aanvraag voldeed weliswaar aan de criteria voor tijdelijk gebruik, maar het gebruik als burgerwoning was in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien was de noodzaak voor een bedrijfswoning niet aangetoond. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201507796/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2015 in zaak nr. 15/2911 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2014 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk bewonen van een kantoorpand aan [locatie] te Heerewaarden.
Bij besluit van 20 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door A. Menhart, werkzaam bij Bestuursrecht Adviesbureau Menhart, en het college, vertegenwoordigd door R.A. Vermeulen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft het college verzocht een omgevingsvergunning te verlenen voor de tijdelijke bewoning van de bovenste twee verdiepingen van het kantoorpand aan [locatie] te Heerewaarden voor een periode van 10 jaar. [appellant] is tevens eigenaar-directeur en medewerker van de nabijgelegen scheepswerf Heerewaarden. [appellant] wil het pand zelf gaan bewonen met het oog op de beveiliging van de scheepswerf en omdat het pand volgens [appellant] onverhuurbaar is gebleken.
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen en het besluit in bezwaar gehandhaafd. Daartoe heeft het college overwogen dat de aanvraag in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Heerewaarden", vastgesteld op 29 april 2010. Het bouwplan voldoet verder weliswaar aan de criteria van artikel 4, elfde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) omdat het gewenste gebruik is beperkt tot een termijn van 10 jaar, maar het college heeft de aanvraag in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college kan bij het pand geen goed woon- en leefklimaat worden verzekerd nu het pand is gelegen in de geluidzone van de nabijgelegen scheepswerf. Verder is de noodzaak van de tijdelijke bewoning van het pand volgens het college niet aangetoond.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen voor de tijdelijke bewoning van het kantoorpand. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat dit gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar is het kantoorpand gelegen binnen de geluidzone van de scheepswerf, maar het pand dient tot de sfeer van de inrichting te worden gerekend en hoeft daarom niet te worden beschermd tegen geluidhinder van de scheepswerf.
[appellant] voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat voor het gewenste gebruik als bedrijfswoning geen noodzaak dient te worden aangetoond. Subsidiair is de noodzaak volgens [appellant] wel aanwezig. Volgens [appellant] is het gewenste gebruik mede met het oog op de beveiliging van de scheepswerf noodzakelijk. Verder is het kantoorgedeelte van het bedrijfspand onverhuurbaar gebleken vanwege de geïsoleerde ligging en de oriëntatie op de scheepswerf.
[appellant] voert tot slot aan dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering om omgevingsvergunning te verlenen haaks staat op het doel van de regeling voor tijdelijk gebruik in artikel 4 van bijlage II bij het Bor dat is gelegen in het tegengaan van leegstand van kantoorgebouwen.
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2º, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
3.2. Ingevolge artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar in aanmerking.
3.3. Aan het bedrijfspand is in het bestemmingsplan, voor zover van belang de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "geluidzone - industrie" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
- bedrijven in categorie 1 of 2 als genoemd in de "Bijlagen bij regels";
- bestaande bedrijven in categorie 3 als genoemd in de "Bijlagen bij regels" of daarmee vergelijkbaar, dat wil zeggen welke aanwezig zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- wonen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1.1, mogen in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" geen geluidgevoelige objecten worden opgericht.
Ingevolge lid 23.1.3 wordt tot een gebruik, strijdig met de aanduiding "geluidzone - industrie" in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidgevoelige objecten als geluidgevoelig object.
3.4. Niet in geschil is dat het gebruik van het kantoorpand als burgerwoning in strijd is met het bestemmingsplan nu binnen de bestemming "Bedrijf" burgerwoningen niet zijn toegestaan. Voorts mogen op grond van artikel 23 van de planregels geen geluidgevoelige objecten, zoals burgerwoningen, worden opgericht binnen de geluidzone van de scheepswerf. Verder is op grond van artikel 5, lid 5.1, van de planregel een bedrijfswoning alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning". Die aanduiding is niet toegekend aan het perceel Steeg 2 zodat ook een bedrijfsbewoning daar niet is toegestaan. Vaststaat verder dat de aanvraag voldoet aan artikel 4, elfde lid, van Bijlage II bij het Bor omdat tijdelijke bewoning voor een periode van maximaal 10 jaar is aangevraagd.
3.5. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het besluit in zoverre terughoudend moet worden getoetst.
3.6. Uit de aanvraag blijkt niet duidelijk of het gewenste tijdelijke gebruik betrekking heeft op burgerbewoning of bedrijfsbewoning. Voor zover burgerbewoning is aangevraagd heeft het college zich op het standpunt gesteld dat vanwege het geluid van de scheepswerf geen goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd nu het kantoorpand in de geluidzone van de scheepwerf is gelegen. Dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd, is door [appellant] niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college vanwege geluidoverlast van de scheepswerf in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor burgerbewoning in het kantoorpand hoefde te verlenen.
3.7. Voor zover door [appellant] bedrijfsbewoning is aangevraagd, stelt hij op zich terecht dat in het kader van de vergunningverlening van een inrichting, in dit geval de scheepswerf, een bedrijfswoning die daarvan deel uitmaakt geen bescherming tegen de milieugevolgen van die inrichting toekomt (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4944). De vraag of het voorliggende kantoorpand deel uitmaakt van de scheepswerf en om die reden op grond van milieuregelgeving niet beschermd hoeft te worden tegen geluidhinder van de scheepwerf hoeft in deze procedure echter niet te worden beantwoord. Het college heeft aan de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik als bedrijfswoning namelijk ten grondslag gelegd dat de noodzaak van een bedrijfswoning bij de scheepswerf niet is aangetoond. Dat een dergelijke noodzaakseis niet in het Bor wordt gesteld, zoals door [appellant] is betoogd, maakt niet dat het college deze eis in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid heeft mogen stellen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1938, is voor de vraag naar de noodzaak van een bedrijfswoning van belang of de bedrijfsprocessen ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeisen, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht. Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de bedrijfsprocessen zoveel tijd en aandacht van hem vragen, dat een redelijk belang bestaat om op het perceel te wonen. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de inbraakgevoeligheid en brandveiligheid van de scheepwerf, waarop door [appellant] ter zitting is gewezen, niet rechtstreeks de noodzaak van een bedrijfswoning voortvloeit. Daarbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat met het oog hierop andere maatregelen denkbaar zijn, zoals het plaatsen van beveiligingscamera’s of een hekwerk, en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat met dergelijke maatregelen niet kan worden volstaan. Het college heeft voorts in de onverhuurbaarheid van het kantoorpand in redelijkheid geen noodzaak tot bedrijfsbewoning hoeven aannemen.
Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de mogelijkheden in het Bor met betrekking tot tijdelijk gebruik in afwijking van het bestemmingsplan nu juist zijn verruimd met het oog op het tegengaan van leegstand van kantoorgebouwen, betekent niet dat het college medewerking had moeten verlenen aan bewoning van het kantoorpand terwijl dat volgens het college in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op het voorgaande hoefde het college naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijke gebruik van het kantoorpand als bedrijfswoning.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Michiels w.g. Sparreboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016
195-821.