ECLI:NL:RVS:2010:BN4944

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000517/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H. Borstlap
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor afvalwaterzuiveringsinstallatie en de status van bedrijfswoning

In deze zaak gaat het om de vergunning die op 1 december 2009 door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer is verleend aan het hoogheemraadschap van Rijnland voor het oprichten en in werking hebben van een afvalwaterzuiveringsinstallatie op het perceel Spieringweg 1201 te Zwaanshoek. Dit besluit werd op 4 december 2009 ter inzage gelegd. De appellant, wonend in de nabijheid, heeft op 14 januari 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit. De zaak werd behandeld op 5 juli 2010, waarbij de appellant in persoon verscheen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door T.H. van Donge. Ook het hoogheemraadschap was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. drs. E.W. ten Heuw en M.G. Revallier.

De appellant betoogde dat zijn woning ten onrechte als bedrijfswoning bij de inrichting was aangemerkt, waardoor deze niet was betrokken bij de beoordeling van de te duchten hinder. Hij stelde dat zijn woning op een ander perceelnummer ligt en dat deze van de inrichting is afgescheiden door een hek. Het college daarentegen verdedigde dat de woning terecht als bedrijfswoning was aangemerkt, omdat deze binnen de grenzen van de inrichting ligt en de appellant tot mei 2009 bij de inrichting werkzaam was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de woning van de appellant, gezien zijn betrokkenheid bij de inrichting en de verhuur door het hoogheemraadschap, terecht buiten beschouwing was gelaten bij de beoordeling van de milieugevolgen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 25 augustus 2010.

Uitspraak

201000517/1/M1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2009 heeft het college aan het hoogheemraadschap van Rijnland een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een afvalwaterzuiveringsinstallatie op het perceel Spieringweg 1201 te Zwaanshoek, gemeente Haarlemmermeer. Dit besluit is op 4 december 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het hoogheemraadschap heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door mr. drs. E.W. ten Heuw en M.G. Revallier, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt, zo begrijpt de Afdeling de beroepsgrond, dat zijn woning, gelegen op het perceel [locatie], ten onrechte als bedrijfswoning bij de inrichting is aangemerkt en aldus ten onrechte niet is betrokken bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten hinder. Hij voert aan dat uit het kadaster blijkt dat zijn woning op een ander perceelnummer dan de inrichting is gelegen en de bestemming 'wonen terrein (akkerbouw)' heeft. Bovendien is zijn woning van de inrichting afgescheiden door een 2 m hoog hek, aldus [appellant]. In dit verband merkt [appellant] op dat de in het bestreden besluit genoemde uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005 in zaak nr.
200405745/1ziet op een bedrijfswoning die binnen de inrichting is gelegen. Voorts voert [appellant] aan dat het hoogheemraadschap in 1993 uitvoering heeft gegeven aan het beleid om bedrijfswoningen af te stoten, dat hij een normale huurovereenkomst heeft en dat hij de laatste jaren van zijn dienstverband niet meer werkzaam was in Zwaanshoek maar op het hoofdkantoor van het hoogheemraadschap.
2.2. Het college betoogt dat het de woning op het perceel [locatie] terecht als bedrijfswoning bij de inrichting heeft aangemerkt. Volgens het college behoort de woning tot de sfeer van de inrichting. Daartoe voert het college aan dat de woning binnen de grenzen van de inrichting is gelegen. Voorts voert het college aan dat uit het ter plaatse vigerende bestemmingsplan volgt dat het perceel [locatie] de bestemming 'afvalwaterzuiveringsinstallatie' heeft. Volgens het bestemmingsplan zijn op de gronden die de bestemming 'afvalwaterzuiveringsinstallatie' hebben, gebouwen toegestaan en zullen de bedrijfsgebouwen vooralsnog gehandhaafd blijven, aldus het college. Verder is volgens het college van belang dat [appellant] tot mei 2009 bij de inrichting heeft gewerkt en dat hij direct betrokken was bij het beheer en de bedrijfsvoering van de inrichting. [appellant] is in dat kader in de gelegenheid gesteld om de woning te huren, aldus het college. In dit verband heeft het college op de genoemde uitspraak van 18 mei 2005 in zaak nr.
200405745/1gewezen.
2.3. Uit de tekening behorende bij de aanvraag van 15 mei 2009 die onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, blijkt dat de woning op het perceel [locatie] binnen de grenzen van de inrichting is gelegen. Op die tekening is evenwel ter plaatse van de woning het volgende vermeld: behoort niet bij aanvraag. Het moet ervoor worden gehouden dat is beoogd deze woning niet als onderdeel van de inrichting aan te vragen. Dit laat echter onverlet dat het college gehouden is te beoordelen of de woning tot de sfeer van de inrichting kan worden gerekend.
[appellant] bewoonde de woning ten tijde van het bestreden besluit. Uit de stukken blijkt dat [appellant] tot mei 2009 werkzaam was bij de inrichting en dat hij tijdens zijn dienstverband direct bij de bedrijfsvoering van de inrichting was betrokken. In het kader van dit dienstverband heeft het hoogheemraadschap de woning sinds 1 augustus 1995 verhuurd. Onder deze omstandigheden had de woning ten tijde van het bestreden besluit een zodanige betrokkenheid bij de inrichting dat de woning om die reden tot de sfeer van de inrichting kon worden gerekend en geen bescherming behoefde. Het college heeft de woning bij het nemen van het bestreden besluit derhalve bij de beoordeling van de milieugevolgen vanwege het in werking zijn van de inrichting terecht buiten beschouwing gelaten.
De beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2010
195-625.