201603653/1/V3.
Datum uitspraak: 5 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 mei 2016 in zaak nr. 16/3965 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2016 is de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Tijdelijk besluit uitzonderingen terugkeerrichtlijn (Stb. 2012, 103; hierna: het Tbut) niet langer kan gelden als rechtsgeldige omzetting van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2008/115/EG (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn), dat jegens de vreemdeling ten onrechte geen terugkeerbesluit is genomen en dat de vrijheidsontnemende maatregel derhalve onrechtmatig is.
Daartoe betoogt de staatssecretaris onder meer, samengevat weergegeven, dat het Tbut voldoet aan het door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU4106, gestelde vereiste dat een uitzondering op de Terugkeerrichtlijn minstens in een algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) moet worden vastgelegd en uiteindelijk in een wet in formele zin. Dat het vervangen van het Tbut door een formele wet vertraagd is, doet geen afbreuk aan de rechtskracht van de in het Tbut vervatte regels, aldus de staatssecretaris. 1.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten besluiten deze richtlijn niet toe te passen op onderdanen van derde landen aan wie de toegang is geweigerd overeenkomstig artikel 13 van de Schengengrenscode, of die door de bevoegde autoriteiten zijn aangehouden of onderschept wegens het op niet reguliere wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens van een lidstaat, en die vervolgens geen vergunning of recht hebben verkregen om in die lidstaat te verblijven.
1.2. In de uitspraak van 8 november 2011 heeft de Afdeling overwogen dat voor toepassing van de in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn geboden keuzemogelijkheid ten minste een daartoe strekkende AMvB is vereist en dat een op die wijze vastgelegde keuze slechts toelaatbaar is als tijdelijke overgangsmaatregel vooruitlopend op een formele wet waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de in voormeld artikelonderdeel bedoelde categorie van vreemdelingen is uitgesloten van de in de Terugkeerrichtlijn voorziene rechten van illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
1.3. Het Tbut is tot stand gekomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2011 en is een AMvB. In 2013 en 2014 is de geldigheidsduur van het Tbut verlengd (Stb. 2013, 500 en Stb. 2014, 500). Bij de laatste verlenging is artikel 2, tweede lid, van het Tbut vervangen door drie nieuwe leden. In het tweede lid is sindsdien bepaald dat, indien voor 1 januari 2016 een voorstel van wet tot regeling van het onderwerp van het Tbut bij de Staten-Generaal wordt ingediend en indien dat voorstel tot wet wordt verheven, het Tbut wordt ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. Ingevolge het derde lid wordt het Tbut zo spoedig mogelijk ingetrokken, indien het voorstel van wet, bedoeld in het tweede lid, wordt ingetrokken of indien een van beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen.
1.4. Uit de bewoordingen van artikel 2, tweede en derde lid, van het Tbut blijkt dat de geldigheidsduur van het Tbut van tijdelijke aard is en dat de staatssecretaris de bedoeling heeft het Tbut te vervangen door een wet in formele zin. Daartoe is bij koninklijke boodschap van 19 januari 2015 een voorstel van wet aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2014/15, 34 128, nr. 1). Dit voorstel is niet ingetrokken of verworpen. Dat de behandeling ervan trager verloopt dan aanvankelijk door de staatssecretaris is beoogd, doet op zichzelf geen afbreuk aan de rechtsgeldigheid van het Tbut. Het Tbut blijft immers desondanks een tijdelijke overgangsmaatregel. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het Tbut niet langer kan gelden als rechtsgeldige omzetting van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn, dat jegens de vreemdeling ten onrechte geen terugkeerbesluit is genomen en dat de vrijheidsontnemende maatregel derhalve onrechtmatig is.
De grief slaagt in zoverre.
2. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 februari 2016 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 mei 2016 in zaak nr. 16/3965 voor zover daarbij het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond is verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep voor zover gericht tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Laar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016
551.