ECLI:NL:RVS:2016:1921

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
201505744/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na alcoholmisbruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 11 juni 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. Het CBR had op 10 september 2014 geweigerd om [appellante] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B te verstrekken, na een onderzoek waaruit bleek dat er geen recidiefvrije periode van een jaar was met betrekking tot alcoholmisbruik. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op het psychiatrisch rapport mocht baseren, waarin werd geconcludeerd dat [appellante] ongeschikt was om te rijden vanwege haar alcoholgebruik.

Tijdens de zitting op 3 juni 2016 heeft [appellante] betoogd dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan alcoholmisbruik en dat de resultaten van het laboratoriumonderzoek niet klopten. De artsen die het onderzoek uitvoerden, concludeerden echter dat er sprake was van alcoholmisbruik, mede gebaseerd op eerdere problemen van [appellante] met alcohol. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellante] niet overtuigend geacht en bevestigd dat het CBR zich op het psychiatrisch rapport heeft mogen baseren. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de omstandigheden in deze zaak zodanig waren dat het CBR niet op het rapport had mogen steunen.

De conclusie van de Afdeling is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505744/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juni 2015 in zaak nr. 15/235 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2014 heeft het CBR geweigerd [appellante] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B te verstrekken.
Bij besluit van 30 december 2014 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2016, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij de CBR, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 9 januari 2013 is het rijbewijs van [appellante] ongeldig verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. [appellante] heeft op 14 januari 2014 een aanvraag ingediend ten behoeve van het vernieuwen van haar rijbewijs.
[appellante] heeft bij haar aanvraag een verklaring van haar behandelend psychiater F.A. Boogers overgelegd. Het door het CBR nodig geachte nadere onderzoek is op 28 juni 2014 verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 juli 2014 van L. van Dijk, arts, en G.W. de Graaff, psychiater. In het rapport is geconcludeerd dat geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot alcoholmisbruik en is het CBR geadviseerd [appellante] ongeschikt te verklaren. Het CBR heeft vervolgens geweigerd [appellante] een verklaring van geschiktheid af te geven.
Toepasselijke regelgeving
2. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt geëist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk door de aangewezen arts of artsen, doch uiterlijk acht weken na de aanvang van de keuring, bedoeld in artikel 101, eerste lid, aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
Ingevolge artikel 2 Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de Bijlage).
In de Bijlage is in paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR zich op het psychiatrisch rapport heeft mogen baseren. Zij voert daartoe aan dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan alcoholmisbruik, nu zij gedurende een periode van een jaar of langer nauwelijks alcohol tot zich heeft genomen. Volgens [appellante] drinkt zij slechts af en toe een wijntje met haar partner en krijgt zij tijdens haar werk als kok bij het proeven van gerechten met alcohol mogelijk slechts kleine hoeveelheden alcohol binnen. De resultaten van het door de artsen uitgevoerde lichamelijk en psychiatrisch onderzoek bevestigen dat zij lichamelijk en psychisch in goede gezondheid is. Volgens [appellante] staan de resultaten van het laboratoriumonderzoek haaks op de bevindingen van de artsen en moet er bij het laboratoriumonderzoek sprake zijn geweest van miscommunicatie of er moeten daarbij fouten zijn gemaakt.
3.1. Het rapport waarop het besluit van 10 september 2014 steunt, bevat de resultaten van anamneses, lichamelijk, psychiatrisch en laboratoriumonderzoek. De betrokken artsen hebben in het rapport geconcludeerd dat er sprake is van alcoholmisbruik. Zij hebben daarbij van belang geacht dat [appellante] heeft bevestigd in het verleden een alcoholprobleem te hebben gehad, hetgeen volgens de artsen een verhoogd risico op hernieuwd alcoholmisbruik impliceert. Verder hebben de artsen van belang geacht dat bij laboratoriumonderzoek een CDT-waarde van 3.1% en een verhoogde MCV-waarde van 102 fL is vastgesteld, hetgeen een hoge mate van waarschijnlijkheid impliceert dat bij [appellante] sprake is van recent en overmatig alcoholgebruik.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111, bestaat aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de hiervoor vermelde omstandigheden zich in dit geval voordoen. De stelling van [appellante] dat zij in het jaar voorafgaand aan het onderzoek nauwelijks alcohol tot zich heeft genomen en de resultaten van het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek volgens haar geen aanknopingspunten bieden voor de diagnose misbruik van alcohol, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4939), is het niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. De diagnose alcoholmisbruik is gesteld op basis van een volledig onderzoek waarbij de artsen alle relevante medische en niet-medische gegevens hebben betrokken. De artsen zijn op grond van die informatie in onderlinge samenhang bezien, waarbij ook de verklaring van [appellante] en de resultaten van het psychiatrisch en lichamelijk onderzoek zijn betrokken, tot hun conclusie gekomen. De artsen hebben zich daarbij gebaseerd op de verhoogde CDT-waarde en MCV-waarde en op de alcoholproblematiek van [appellante] in 2012. Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat, zoals [appellante] betoogt, de artsen de uitslag van het laboratoriumonderzoek niet bij hun conclusie hebben kunnen betrekken, omdat bij het onderzoek sprake moet zijn geweest van miscommunicatie of daarbij fouten moeten zijn gemaakt. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat [appellante] niet om een herkeuring heeft gevraagd of haar betwisting van de uitslag met tegenbewijs heeft onderbouwd.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
473.