ECLI:NL:RVS:2016:1798

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
201508921/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging stabilisatietraject door dagelijks bestuur en hoger beroep van appellanten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 2 december 2015 hun beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de beëindiging van een stabilisatietraject door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, dat op 9 januari 2014 werd beëindigd. Appellanten hadden zich in augustus 2013 tot het dagelijks bestuur gewend met het verzoek om schuldhulpverlening, wat werd ingewilligd met de afspraak om een stabilisatietraject te starten. Echter, in januari 2014 werd appellanten meegedeeld dat dit traject niet mogelijk was vanwege een betwiste vordering van de Belastingdienst en het feit dat appellant A een nog functionerende onderneming had, wat in strijd was met de voorwaarden voor schuldhulpverlening.

De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld door het stabilisatietraject te beëindigen, omdat appellanten niet konden aantonen dat de inschrijving van de onderneming van appellant A in het handelsregister niet door de Belastingdienst werd gehandhaafd. Ook was er een procedure aanhangig bij het Gerechtshof Amsterdam over onbetaalde belastingaanslagen, wat betekende dat appellant A als zelfstandig ondernemer werd beschouwd. Appellanten zijn het niet eens met deze uitspraak en hebben hoger beroep ingesteld, stellende dat er nooit sprake is geweest van een functionerende onderneming.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juni 2016 behandeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508921/1/A2.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2015 in zaak nr. ROT 14/3420 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur een met [appellanten] overeengekomen stabilisatietraject beëindigd.
Bij besluit van 9 april 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2016, waar [appellant A], vergezeld door J. de Blok, is verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding
1.1. [appellanten] hebben zich op 1 augustus 2013 gewend tot het dagelijks bestuur met het verzoek om tot de gemeentelijke schuldhulpverlening te worden toegelaten. Het dagelijks bestuur heeft daarmee ingestemd en is op 28 oktober 2013 met [appellanten] overeengekomen dat een stabilisatietraject zal worden gestart. Doel van dit traject is een tijdelijke situatie te creëren van waaruit de schuldhulpverlening verder vorm kan krijgen.
1.2. In een gesprek met [appellanten] op 7 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur hen geïnformeerd dat een stabilisatietraject toch niet mogelijk is. Er is een vordering van de Belastingdienst die door [appellant A] wordt betwist en uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: de KvK) blijkt dat [appellant A] een nog functionerende onderneming heeft. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor schuldhulpverlening. Het dagelijks bestuur heeft daarom bij besluit van 9 januari 2014 het stabilisatietraject beëindigd.
1.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur dat terecht heeft gedaan. [appellanten] hebben volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat uitschrijving van de onderneming van [appellant A] uit de KvK door toedoen van de Belastingdienst niet mogelijk was, waarbij de rechtbank vaststelt dat die uitschrijving op 27 maart 2015 heeft plaatsgehad. Verder blijkt uit de door [appellanten] overgelegde stukken dat belastingaanslagen tot een bedrag van meer dan € 30.000,00 onbetaald zijn gebleven en dat daarover een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam loopt, zodat sprake is van een betwiste vordering, aldus de rechtbank.
2. Het hoger beroep
2.1. [appellanten] zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het dagelijks bestuur heeft hen toegelaten tot het stabilisatietraject en mag daar niet zomaar van terugkomen. Van een onderneming is volgens hen nooit sprake geweest, slechts van het voornemen daartoe en er is nooit omzet of winst gemaakt. De inschrijving in de KvK was jarenlang inactief, werd op gezag van de Belastingdienst gehandhaafd en kon door henzelf niet worden verwijderd. Van een betwiste vordering van de Belastingdienst is volgens [appellanten] evenmin sprake.
2.2. Uit artikel 4, aanhef en onder f, van de Beleidsregels schuldhulpverlening Drechtsteden (hierna: de Beleidsregels) volgt dat het dagelijks bestuur een verzoek om schuldhulpverlening kan afwijzen, indien de verzoeker een zelfstandig ondernemer met een nog functionerende onderneming is. Onder een nog functionerende onderneming wordt volgens die bepaling mede verstaan, een zelfstandige ondernemer die stopt met zijn onderneming, maar nog geen afgeronde boekhouding kan overleggen of nog niet is uitgeschreven bij de KvK.
In de toelichting bij de beleidsregels is onder meer vermeld dat een nog functionerende, levensvatbare onderneming zich tot een bank kan wenden voor extra krediet of een aanvraag kan doen voor bijstand op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen. Wanneer een onderneming niet meer levensvatbaar is, dan zal deze moeten worden gestaakt. De ondernemer kan in dat geval verzoeken om schuldhulpverlening, mits de onderneming uit de KvK is uitgeschreven en de onderneming feitelijk is gestaakt, wat inhoudt dat de boekhouding is afgerond en belastingaanslagen definitief zijn vastgesteld, aldus de toelichting. Aldus kan de omvang van de schulden worden vastgesteld en aan de schuldeisers een voorstel voor aflossing worden gedaan. Dit onderdeel van de beleidsregels is niet onredelijk.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de inschrijving van de onderneming van [appellant A] in het handelsregister op gezag van de Belastingdienst door de KvK werd gehandhaafd en dat zij niet in staat waren die inschrijving zelfstandig ongedaan te maken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de uitschrijving na een verzoek van [appellanten] ook heeft plaatsgehad.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de door [appellanten] overgelegde stukken blijkt dat niet alle belastingaanslagen definitief zijn, omdat er nog een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangig was. [appellant A] was ten tijde van de beëindiging van het stabilisatietraject derhalve zelfstandig ondernemer met een functionerende onderneming in de zin van artikel 4, aanhef en onder f, van de Beleidsregels. Dat de onderneming, zoals [appellanten] stellen, nooit omzet of winst heeft behaald, doet daar niet aan af, nu dat blijkens die bepaling voor de kwalificatie van zelfstandig ondernemer niet van belang is.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur het stabilisatietraject in redelijkheid heeft kunnen beëindigen.
3. Conclusie
3.1. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Krokké
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
686.