ECLI:NL:RVS:2016:1790

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
201504942/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 20 mei 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 16 april 2014 het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien naar € 6.209,00. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 24 december 2010, waarin werd gesteld dat [appellante] geen recht had op kinderopvangtoeslag omdat zij niet had gereageerd op een verzoek om informatie. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 28 augustus 2014, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep is de vraag aan de orde of [appellante] recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag voor de maanden juni en juli 2009 voor de gastouderopvang via [gastouderbureau 2]. [appellante] stelt dat zij heeft voldaan aan haar mededelingsplicht en heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder bankafschriften en een bewijs van uitschrijving van [gastouderbureau 2]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de opvang plaatsvond op basis van een overeenkomst zoals vereist door de Wet kinderopvang.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet de benodigde overeenkomst heeft overgelegd en dat zij derhalve niet kan aantonen dat zij recht heeft op de kinderopvangtoeslag. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het aan [appellante] is om een deugdelijke administratie bij te houden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201504942/1/A2.
Datum uitspraak: 29 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 mei 2015 in zaak nr. 14/3012 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 herzien naar € 6.209,00.
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] heeft gesteld dat zij in 2009 voor haar kinderen [kind 1] en [kind 2] gebruik maakte van gastouderopvang via [gastouderbureau 1], [gastouderbureau 2] en [gastouderbureau 3]. Daarvoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op basis van die aanvraag aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag verleend. In het besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld, dat [appellante] over 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag omdat zij niet heeft gereageerd op een herhaald verzoek om informatie. Op grond van het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] bij het in het procesverloop vermelde besluit van 16 april 2014 gewijzigd in een bedrag van € 6.209,00. Daarbij heeft de dienst het maandbedrag voor januari en februari 2009 bepaald op € 1.640,24, voor de maanden maart tot en met juli 2009 bepaald op nihil en voor de maanden augustus tot en met december 2009 op € 585,79.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 28 augustus 2014, waarbij het door [appellante] tegen het besluit van 16 april 2014 gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang via [gastouderbureau 2] plaatsvond op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko).
2. In hoger beroep is in geschil of [appellante] voor de maanden juni en juli 2009 recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag voor de gastouderopvang via [gastouderbureau 2].
[appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat zij over juni en juli 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de opvang via [gastouderbureau 2]. Zij voert daartoe aan dat zij heeft voldaan aan haar mededelingsplicht als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij heeft bankafschriften, een jaaropgave en een bewijs van uitschrijving van [gastouderbureau 2] overgelegd. Voorts had de Belastingdienst/Toeslagen de overeenkomst eerder moeten opvragen, en niet pas nadat bekend was geworden dat [gastouderbureau 2] fraude had gepleegd. Zij verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:5658). Nu [gastouderbureau 2] de overeenkomst niet kan verstrekken, mag niet van haar verwacht worden dat zij de overeenkomst overlegt. Voorts heeft zij met de overgelegde bankafschriften bewezen dat een overeenkomst bestond tussen haar en [gastouderbureau 2]. Zij zou de betalingen niet aan het gastouderbureau en de gastouder hebben gedaan als daaraan geen overeenkomst ten grondslag lag, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8891) geen recht op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Dit betekent, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Awir, dat degene die stelt recht te hebben op een voorschot kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder moet aantonen.
2.3. Niet in geschil is dat [appellante] geen overeenkomst met [gastouderbureau 2] heeft overgelegd. [appellante] heeft derhalve niet aangetoond dat in de maanden juni en juli de gastouderopvang plaatsvond op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Dat zij bankafschriften, een jaaropgave en een bewijs van uitschrijving heeft overgelegd kan haar niet baten, omdat zij daarmee het bestaan van een overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau 2] niet heeft aangetoond. Voorts betekent het feit dat zij kan aantonen dat zij de kosten voor gastouderopvang heeft betaald, wat daar ook van zij, niet dat zij aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag voor de betrokken periode. Daaruit is niet af te leiden of die betalingen zijn gedaan ter uitvoering van een overeenkomst. Verder is het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om een deugdelijke administratie bij te houden. Dat zij geen overeenkomst kan overleggen, komt voor haar rekening.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over juni en juli 2009 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang via [gastouderbureau 2].
2.4. Het betoog faalt.
3. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de betaling van de kosten van gastouderopvang geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016
480-809.