Uitspraak
BESTUURSRECHTSPRAAK
verzoeker,
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de vreemdeling op 28 december 2015 een verzoek tot herziening ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek betreft de uitspraak van 1 mei 2015 in zaak nr. 201502617/1/V3, waarin het hoger beroep van de vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:1455) kennelijk ongegrond was verklaard. De vreemdeling verzocht om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Afdeling heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de aangevoerde gronden niet voldoen aan de criteria voor herziening zoals omschreven in de Awb. De Afdeling concludeert dat de feiten en omstandigheden die in het verzoek zijn gesteld, niet als een dergelijk feit of omstandigheid kunnen worden aangemerkt.
Daarom heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 januari 2016.