ECLI:NL:RVS:2015:4085

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
201502617/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het terugkeerbesluit en inreisverbod van een vreemdeling door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was bij besluit van 9 maart 2015 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, en er was een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Tevens was de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had op 25 maart 2015 het beroep van de vreemdeling tegen het inreisverbod ongegrond verklaard en het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard. Ook het beroep tegen de vreemdelingenbewaring was ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding was afgewezen.

De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hogerberoepschrift werd aangevoerd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te vernietigen. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden.

Daarom heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 1 mei 2015.

Uitspraak

201502617/1/V3.
Datum uitspraak: 1 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 maart 2015 in zaken nrs. 15/4905 en 15/4907 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Bij besluit van dezelfde datum is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 maart 2015 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard en zijn beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit waarbij hij in vreemdelingenbewaring is gesteld ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015
395.