201507666/1/A3.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015 in zaak nr. 14/8242 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid The Resource Tax Interim and Projects B.V. (hierna: TRIP), gevestigd te Amsterdam
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft het college de aan TRIP verleende bedrijfsparkeervergunning ingetrokken met ingang van 31 augustus 2014.
Bij besluit van 13 november 2014 heeft het college het door TRIP daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank het door TRIP daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 november 2014 vernietigd, het besluit van 16 juli 2014 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
TRIP heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, werkzaam bij Cition Parkeermanagement, en TRIP, vertegenwoordigd door [directeur] van TRIP, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft de aan TRIP verleende bedrijfsparkeervergunning ingetrokken omdat het TRIP samen met de bedrijven Arado Holding B.V., The Resource B.V. en Projectvennootschap D&B III B.V. (hierna: The Resource) heeft aangemerkt als één bedrijf dat samen slechts één bedrijfsparkeervergunning kan krijgen. TRIP wil de beschikking houden over een eigen bedrijfsparkeervergunning en bestrijdt het standpunt van het college.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Parkeerverordening 2013 (hierna: de parkeerverordening) wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder bedrijf:
- elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;
- de zelfstandige die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in het eigen bedrijf;
- een niet-commerciële organisatie die hieraan door het college is gelijkgesteld;
met dien verstande dat bedrijven worden beschouwd als één indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een (juridische) constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één bedrijf betreft.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, trekt het college een vergunning in, indien niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.
Ingevolge artikel 40 is het college bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
3. De rechtbank heeft overwogen dat TRIP een zelfstandig bedrijf is in de zin van de parkeerverordening en dat het college de bedrijfsparkeervergunning ten onrechte heeft ingetrokken.
4. Het college bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Daartoe betoogt het dat het begrip (juridische) constructie ruim moet worden uitgelegd en dat de constructie zich in verschillende vormen kan voordoen. De rechtbank heeft dat miskend door te oordelen dat van belang is dat TRIP deels andere bestuurders en aandeelhouders heeft dan The Resource. Volgens het college zijn alle bestuurders en aandeelhouders van de bedrijven werkzaam op hetzelfde adres en onder de naam the Resource. Bovendien maken ze allemaal gebruik van een emailadres eindigend op @theresource.nl, hebben zij gemeenschappelijke diensten, zoals telefoon- en faxnummers, website en secretaresse, en verrichten zij soortgelijke activiteiten.
5. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college verklaard dat ingevolge de parkeerverordening bedrijven worden beschouwd als één bedrijf als zij op hetzelfde adres zijn gevestigd en dat daarnaast ook relevant wordt geacht of zich een (juridische) constructie voordoet waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één bedrijf is. Het college doet dit omdat in Amsterdam ook zogenoemde bedrijfsverzamelgebouwen zijn waarin meerdere, volledig van elkaar gescheiden, bedrijven zijn gevestigd.
5.1. TRIP en The Resource houden zich bezig met financiële dienstverlening. De fiscaal technisch specialisten die deze diensten verlenen, hebben hun belangen ondergebracht in besloten vennootschappen waarvan zij enig bestuurder zijn. Om commerciële redenen treden zij naar buiten onder één naam, The Resource. Alle fiscaal technische specialisten zijn feitelijk werkzaam op één en hetzelfde adres. TRIP en The Resource hebben hetzelfde telefoon- en faxnummer en maken daarnaast gebruik van gemeenschappelijke diensten. Zij hebben één secretaresse, dezelfde emailadressen en één website.
Nu TRIP en The Resource zich in het maatschappelijke verkeer presenteren als één bedrijf heeft het college hen terecht als één bedrijf in de zin van de parkeerverordening aangemerkt. Dat TRIP en The Resource hun activiteiten financieel hebben gescheiden, verschillende bestuurders en aandeelhouders hebben en over en weer geen meerderheid hebben in elkaars besluitvorming, leidt niet tot een ander oordeel. In het kader van de beoordeling of TRIP als onderdeel van een constructie met The Resource als één bedrijf moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de parkeerverordening, is niet van doorslaggevende betekenis in welke rechtsvorm TRIP en The Resource, dan wel de op het vestigingsadres werkzame personen, hun activiteiten hebben ondergebracht. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1002), waarnaar TRIP heeft verwezen, heeft geoordeeld dat in dat geval geen sprake is van één bedrijf, maakt dit oordeel niet anders. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat TRIP een zelfstandig bedrijf is in de zin van de parkeerverordening en dat daarom het college de bedrijfsparkeervergunning niet had mogen intrekken.
Het betoog van het college slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 november 2014 van het college alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015 in zaak nr. 14/8242;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
290.