ECLI:NL:RVS:2016:1713

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
201506319/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluiten tot het verwijderen en plaatsen van verkeersborden in Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de verkeersbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Groningen zijn bevestigd. Deze besluiten, genomen op 23 oktober 2014, betroffen het verwijderen van verkeersborden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 aan de Van Starkenborghstraat en de Van Imhoffstraat in Groningen, alsook het opnieuw plaatsen van deze borden aan de overzijde van de weg. De appellant, een bewoner van Groningen, vreest dat de wijziging van de verkeerssituatie zal leiden tot een toename van verkeersintensiteit, geluidshinder, uitstoot van schadelijke stoffen en een inbreuk op haar privacy. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 22 april 2016, waarbij de appellant en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Afdeling overweegt dat het college bij het nemen van verkeersbesluiten beoordelingsruimte heeft en dat de belangen van verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de weg in de afweging zijn meegenomen. De appellant heeft betoogd dat de besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en dat er geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. De Afdeling oordeelt echter dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersbesluiten noodzakelijk zijn om de verkeerssituatie te verbeteren en dat de belangen van de appellant niet onevenredig worden geschaad. De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt bevestigd en het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201506319/1/A1.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2015 in zaken nrs. 15/1484 en 15/1485 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college besloten tot het verwijderen van borden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 aan de Van Starkenborghstraat te Groningen.
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college besloten tot het verwijderen van borden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 aan de Van Imhoffstraat te Groningen.
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college besloten tot het plaatsen van borden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 aan de Van Starkenborghstraat te Groningen.
Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft het college besloten tot het plaatsen van borden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 aan de Van Imhoffstraat te Groningen.
Bij besluit van 2 april 2015 heeft het college het door [appellante] tegen de besluiten van 23 oktober 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2016, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Groot en J. Engels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De verkeersbesluiten van 23 oktober 2014 maken onderdeel uit van een reeks van verkeersbesluiten in het kader van het door de raad vastgestelde "Parkeerplan Helperplein en Verlengde Hereweg". Dit Parkeerplan is tot stand gekomen in verband met de verkeerssituatie op en rondom het Helperplein. De verkeersbesluiten voorzien in het omdraaien van de rijrichting in de Van Starkenborghstraat en de Van Imhoffstraat door het verwijderen van de borden C2, C3 en C4 met onderborden OB54 en het opnieuw plaatsen van die borden aan de overzijde van de weg. In de bestaande situatie is de rijrichting in de Van Starkenborghstraat, vanaf de Van Royenlaan, noordelijk richting de Van Iddekingeweg en is de rijrichting in de Van Imhoffstraat, vanaf het Helperplein, westelijk richting de Van Starkenborghstraat. In de nieuwe situatie wordt de rijrichting in de Van Starkenborghstraat, vanaf de Van Iddekingeweg, zuidelijk richting de Van Royenlaan en in de Van Imhoffstraat, vanaf de Starkenborghstraat, oostelijk richting het Helperplein.
2. [ appellante] woont op het adres [locatie] te Groningen, dat is gelegen op de hoek van de kruising met de Van Imhoffstraat. Zij vreest overlast door een toename van de verkeersintensiteit in de Van Starkenborghstraat met als gevolg een toename van de geluidhinder, uitstoot van schadelijke stoffen, inkijk in haar woning en daarmee een inbreuk op haar privacy en vreest voorts dat zich onveilige situaties zullen voordoen als gevolg van de wijziging van de verkeerssituatie ter plaatse.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere dan de in deze bepalingen genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Standpunt college
4. Blijkens de besluiten van 23 oktober 2014 stelt het college zich op het standpunt dat deze strekken tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wvw 1994, alsmede tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994.
Het college heeft zich in de verkeersbesluiten op het standpunt gesteld dat in de huidige situatie het in- en uitgaande verkeer van het parkeerterrein Helperplein elkaar kruist, het verkeer dat het parkeerterrein wil oprijden voorrang heeft ten opzichte van het verkeer dat het parkeerterrein wil verlaten en dit op drukke momenten leidt tot problemen met de afwikkeling van het uitgaande verkeer als gevolg waarvan wachtrijen ontstaan waardoor het verkeer op het Helperplein vastloopt. Volgens het college levert dit naast hinder en overlast ook verkeersonveilige situaties op met voetgangers en fietsers die zich tussen het autoverkeer door manoeuvreren. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat door het omdraaien van de rijrichtingen in de Van Starkenborghstraat en de Van Imhoffstraat het in- en uitgaande verkeer naar en van het Helperplein elkaar niet meer kruist wat de afwikkeling van het verkeer van en naar het Helperplein ten goede komt en dit tevens bijdraagt aan de verkeersveiligheid op het Helperplein en de verkeerssituatie op en rondom het Helperplein. Volgens het college geniet het, om de overlast zoveel mogelijk te beperken, de voorkeur om het verkeer van en naar het Helperplein zo snel mogelijk weer op de hoofdstructuur te krijgen en kan dit worden bereikt door het omdraaien van de rijrichting in de Van Starkenborghstraat en de Van Imhoffstraat. Verkeer kan dan vanaf de Van Imhoffstraat rechtsaf slaan om vervolgens op de Van Iddekingeweg te komen. Op deze wijze blijft volgens het college de bereikbaarheid van het Helperplein en de woningen aan de Van Imhoffstraat en de Van Starkenborghstraat gewaarborgd en blijft de overlast in het verblijfsgebied tot een minimum beperkt.
Beoordeling beroepsgronden
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:59), komt aan een college van burgemeester en wethouders bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan dat college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient te toetsen of de uitleg die het college van burgemeester en wethouders aan de vermelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat dat college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5894) overwogen dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit behoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. [ appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de verkeersbesluiten niet mocht nemen, omdat deze niet zorgvuldig zijn voorbereid en geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Volgens haar heeft het college de noodzaak van de verkeersbesluiten niet aangetoond. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte in aanmerking genomen dat er, zoals het college ter zitting heeft gesteld, opstoppingen zijn op de Van Iddekingeweg als gevolg van verkeer van en naar het Helperplein, nu het college dit niet heeft aangetoond en onderbouwd en de verkeersbesluiten ook niet met dit doel zijn genomen. Blijkens de besluiten is het primaire doel het verbeteren van de situatie op het Helperplein. Het college erkent echter dat er als gevolg van de verkeersbesluiten juist opstoppingen zullen kunnen ontstaan op de Van Iddekingeweg ter hoogte van de Van Starkenborghstraat. Dat de bereikbaarheid van het Helperplein volgens het college wordt verbeterd is tegenstrijdig met de omstandigheid dat, zoals het college erkent, de wachtrijen niet worden opgelost, aldus [appellante]. Er is volgens haar voorts geen sprake van het verbeteren van de verkeersveiligheid. Volgens [appellante] heeft het college verder ten onrechte de nul-situatie in de Van Starkenborghstraat niet in kaart gebracht. De toename van het verkeer op de Van Starkenborghstraat als gevolg van de verkeersbesluiten is door een kentekenonderzoek niet voldoende nauwkeurig vast te stellen en op grond daarvan zal het college dan ook niet kunnen besluiten om nadere maatregelen te treffen, aldus [appellante]. Volgens [appellante] is voorts onvoldoende rekening gehouden met de overlast die zij als gevolg van de verkeersbesluiten zal ondervinden. Er zal geen sprake zijn van een afname van de uitstoot van schadelijke stoffen op het kruispunt Van Imhoffstraat-Helperplein en er zal voorts sprake zijn van een toename van de uitstoot als gevolg van het optrekkende verkeer voor en naast haar woning. [appellante] vreest voorts dat de verkeersbesluiten zullen leiden tot een onacceptabele toename van de geluidhinder. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt dat dit niet het geval zal zijn en is niet van de juiste situatie uitgegaan. [appellante] vreest voorts dat zich als gevolg van de verkeersbesluiten onveilige situaties ter plaatse van haar woning zullen voordoen. Het college heeft, mede gelet op de aangevallen uitspraak, ten onrechte geen overleg met haar gehad over veiligheidsmaatregelen en heeft ten onrechte ook geen veiligheidsmaatregelen genomen.
6.1. Het door [appellante] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot de verkeersbesluiten heeft kunnen komen.
In de besluiten van 23 oktober 2014 is uiteengezet dat in de huidige situatie het in- en uitgaande verkeer van het parkeerterrein Helperplein elkaar kruist, het verkeer dat het parkeerterrein wil oprijden (komend vanaf het kruispunt Van Iddekingeweg-Van Imhoffstraat) voorrang heeft ten opzichte van het verkeer dat het parkeerterrein wil verlaten (linksaf via de Van Imhoffstraat richting de Van Starkenborghstraat) en dit op drukke momenten leidt tot problemen met de afwikkeling van het uitgaande verkeer als gevolg waarvan wachtrijen ontstaan waardoor het verkeer op het Helperplein vastloopt. Volgens het college levert dit naast hinder en overlast ook verkeersonveilige situaties op met voetgangers en fietsers die zich tussen het autoverkeer door manoeuvreren. Uit onder meer het advies van de bezwaarschriftencommissie blijkt voorts dat winkeliers rondom het Helperplein in 2010 een signaal hebben afgegeven dat de bereikbaarheid van het winkelgebied en de voorzieningen onder druk stonden en het college sinds 2011 in gesprek is met de ondernemersvereniging Helpman die heeft aangegeven dat de bereikbaarheid van het Helperplein en de Verlengde Hereweg onder druk stond. Uit observaties is volgens het college nadien gebleken dat de aan- en afvoer van het verkeer op de kruising Van Imhoffstraat-Helperplein niet soepel verloopt, zoals hiervoor beschreven. Voorts heeft het college er op gewezen dat er vervolgens een inspraaktraject heeft plaatsgevonden, waarbij ook de omwonenden zijn betrokken, dat heeft geresulteerd in het Parkeerplan. Uit het rapport "Eindverslag inspraak Parkeerplan Helperplein/Verlengde Hereweg" waarin de resultaten van het inspraaktraject zijn opgenomen, blijkt dat ook door omwonenden verkeersproblemen op en rondom het Helperplein worden ervaren. Het college heeft, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ongewenste situatie en heeft de noodzaak van de verkeersbesluiten voldoende inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling van [appellante] dat er geen sprake is van opstoppingen of wachtrijen op de Van Iddekingeweg als gevolg van het verkeer naar of van het Helperplein is onvoldoende voor een ander oordeel. Voor het oordeel dat, zoals [appellante] betoogt, de verkeersbesluiten niet zijn genomen met het doel de wachtrijen op te lossen, bestaat voorts geen grond. Het college heeft uiteengezet dat als gevolg van de verkeersbesluiten de wachtrijen/opstoppingen zich verplaatsen naar wenselijkere locaties, hetgeen de bereikbaarheid van het Helperplein en de verkeersveiligheid ten goede komt. Het college heeft toegelicht dat de wachtrijen in verband met het verkeer naar het Helperplein thans op de Van Iddekingeweg bij de kruising Van Iddekingeweg-Van Imhoffstraat, vlak voor de stoplichten, staan, omdat men wacht om af te slaan naar de Van Imhoffstraat. De Van Iddekingeweg maakt onderdeel uit van de hoofdstructuur, zodat wachtrijen op die locatie ongewenst zijn. Als gevolg van de verkeersbesluiten vertrekt het verkeer vanaf het Helperplein linksaf via de Van Imhoffstraat naar de Van Iddekingeweg. Daar moet voorrang worden verleend aan het verkeer op de Van Iddekingeweg, zodat de wachtrijen in de Van Imhoffstraat staan en niet langer op de Van Iddekingeweg. De inrit naar het Helperplein ligt als gevolg van de verkeersbesluiten op de kruising Van Iddekingeweg-Van Starkenborghstraat, en daarmee verder van de stoplichten en het Helperplein verwijderd, op een locatie waar het verkeer volgens het college beter doorstroomt. De kans op eventuele wachtrijen op die locatie zijn volgens het college minder groot dan op de kruising Van Iddekingeweg-Van Imhoffstraat en wachtrijen op die locatie zijn volgens het college minder onwenselijk dan op de kruising Van Iddekingeweg-Van Imhoffstraat.
Er bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de verkeersbesluiten tot een zodanige toename van het verkeer in de Van Starkenborghstraat zullen leiden dat het college niet in redelijkheid tot de verkeersbesluiten heeft kunnen komen. Het door [appellante] aangevoerde biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is dat als gevolg van de verkeersbesluiten een sluiproute zal ontstaan in de Van Starkenborghstraat omdat de bestaande zuidelijke rijrichting in deze straat vanaf de kruising Van Royenlaan-Van Starkenborghstraat wordt doorgetrokken, gelet op de inrichting van de straat (smal wegprofiel met drempels en plateaus, 30 km-zone), het feit dat deze straat niet geheel doorloopt tot de Van Ketwig Verschuurlaan en de locatie en huidige functie van die straat binnen de wijk. De voorzieningenrechter heeft verder terecht overwogen dat aannemelijk is dat de verkeersbesluiten tot een beperkte toename van het verkeer in de Van Starkenborghstraat zullen leiden, maar dat het college daarin geen aanleiding heeft hoeven zien om van het nemen van de verkeersbesluiten af te zien of om een nulmeting uit te voeren. Daarbij is terecht in aanmerking genomen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij klachten over mogelijk sluipverkeer een kentekenonderzoek zal worden verricht en indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven het college bereid is aanvullende maatregelen te treffen om dit sluipverkeer tegen te gaan. Voor zover [appellante] betoogt dat een kentekenonderzoek geen goed instrument is om de toename van de verkeersintensiteit vast te stellen en een nulmeting had moeten plaatsvinden, wordt overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat een nulmeting en het vaststellen van de exacte toename van het verkeer noodzakelijk zijn om vast te kunnen stellen of als gevolg van de toename van de verkeersintensiteit sprake is van een onaanvaardbare situatie.
De voorzieningenrechter heeft verder terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nadelige gevolgen van de verkeersbesluiten voor [appellante] niet zodanig groot zijn dat haar belangen door de verkeersbesluiten onevenredig worden geschaad, gelet op de bestaande situatie waarin al sprake is van verkeer dat haar woning passeert, zodat al sprake is van enige geluidhinder, inkijk door weggebruikers, lichtinval en beïnvloeding van de luchtkwaliteit en de omstandigheid dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is dat de verkeersbesluiten een grote toename van de verkeersintensiteit in de Van Starkenborghstraat en de Van Imhoffstraat tot gevolg zullen hebben en de verkeersbesluiten geen wijziging in de maximumsnelheid ter plaatse of de weginrichting brengen. Het is verder niet gebleken dat zich als gevolg van de verkeersbesluiten zodanig onveilige situaties ter plaatse van de woning van [appellante] zullen voordoen, dat het college niet in redelijkheid tot deze verkeersbesluiten heeft kunnen komen, dan wel extra verkeersmaatregelen ter plaatse van haar woning had moeten nemen. Het college heeft er op gewezen dat de politie in het advies van 16 september 2014 te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorziene verkeersmaatregelen en dat deze in overeenstemming zijn met het bepaalde in artikel 2 van de Wvw 1994 met betrekking tot de veiligheid en doorstroming van het verkeer. Voorts wordt in aanmerking genomen dat ter plaatse van de woning van [appellante] sprake is van een 30 km-zone. Het te hard rijden door een deel van het verkeer waar [appellante] op wijst is geen gevolg van de verkeersbesluiten die slechts voorzien in het omkeren van de rijrichting. Het college heeft er bovendien op gewezen dat er geen ongevallen bekend zijn op dit kruispunt in de periode van 2010-2014 en ook de inrichting van het kruispunt geen aanleiding geeft om aan te nemen dat ter plaatse sprake is van een verkeersonveilige situatie, nu een plateau is aangebracht dat de snelheid van het autoverkeer remt en het een overzichtelijke en herkenbare situatie is voor de weggebruiker.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Slump w.g. Kos
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
580.