ECLI:NL:RVS:2016:1701

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201506401/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning en weigering verlenging

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 18 december 2013 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en de verlenging daarvan te weigeren. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Özdemir, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 14 juli 2015.

In hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat zijn verblijfsrecht afhankelijk is van de verblijfsvergunning van zijn echtgenoot, die ook in een vergelijkbare situatie verkeert. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:1554) het hoger beroep van de echtgenoot gegrond verklaard, wat van invloed is op de uitkomst van deze zaak. De Raad van State heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling op gelijke gronden moet worden beoordeeld als die van zijn echtgenoot.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het griffierecht van de vreemdeling dient te vergoeden.

Uitspraak

201506401/1/V1.
Datum uitspraak: 10 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26949 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, onder gelijktijdige weigering de geldigheidsduur van die vergunning te verlengen.
Bij besluit van 21 november 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats verwezen naar haar uitspraak van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26955 ten name van [vader], de echtgenoot van de vreemdeling (hierna: de echtgenoot), wiens verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor zover thans van belang, op gelijke gronden is ingetrokken.
2. De vreemdeling heeft een van de echtgenoot afhankelijk verblijfsrecht. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is dit hoger beroep afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep dat de echtgenoot tegen voormelde uitspraak in zaak nr. 14/26955 heeft ingesteld.
Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2016:1554, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het hoger beroep van de echtgenoot gegrond verklaard, de desbetreffende aangevallen uitspraak vernietigd, het inleidende beroep gegrond verklaard en de bij de rechtbank bestreden besluiten vernietigd. Hieruit volgt dat in de onderhavige zaak op gelijke gronden hetzelfde moet worden beslist.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 21 november 2014 vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4. Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat de Afdeling de zaak van de vreemdeling en die van de echtgenoot als samenhangende zaken aanmerkt die worden beschouwd als één zaak bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26949;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 november 2014, V-nummer [nummer];
V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016
32.