ECLI:NL:RVS:2016:1700

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201506404/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en hoger beroep vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015, waarin het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 18 december 2013 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en de verlenging daarvan te weigeren. Dit besluit werd door de vreemdeling bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Özdemir, heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 10 juni 2016 het hoger beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank de zaak niet juist had beoordeeld, vooral omdat de vreemdeling afhankelijk was van de verblijfsvergunning van zijn vader, wiens zaak gelijktijdig werd behandeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

De Raad van State heeft ook bepaald dat er geen separate proceskostenveroordeling zal plaatsvinden, omdat de zaken van de vreemdeling en zijn vader als samenhangend worden beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van de afhankelijkheid van verblijfsrechten binnen gezinsverbanden en de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met dergelijke aanvragen.

Uitspraak

201506404/1/V1.
Datum uitspraak: 10 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26959 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, onder gelijktijdige weigering de geldigheidsduur van die vergunning te verlengen.
Bij besluit van 21 november 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats verwezen naar haar uitspraak van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26955 ten name [vader], de vader van de vreemdeling (hierna: de vader), wiens verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, voor zover thans van belang, op gelijke gronden is ingetrokken.
2. De vreemdeling heeft een van de vader afhankelijk verblijfsrecht. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is dit hoger beroep afhankelijk van de uitkomst van het hoger beroep dat de vader tegen voormelde uitspraak in zaak nr. 14/26955 heeft ingesteld.
Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2016:1554, heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het hoger beroep van de vader gegrond verklaard, de desbetreffende aangevallen uitspraak vernietigd, het inleidende beroep gegrond verklaard en de bij de rechtbank bestreden besluiten vernietigd. Hieruit volgt dat in de onderhavige zaak op gelijke gronden hetzelfde moet worden beslist.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 21 november 2014 vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4. Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat de Afdeling de zaak van de vreemdeling en die van de vader als samenhangende zaken aanmerkt die worden beschouwd als één zaak bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2015 in zaak nr. 14/26959;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 november 2014, V-nummer [nummer];
V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016
32.