201602117/1/V3.
Datum uitspraak: 6 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 16 maart 2016 in zaak nr. 16/3443 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2016 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste negen maanden. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het verlengingsbesluit en het tegen het voortduren van de bewaring ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 94, zevende lid, voor zover thans van belang, is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, vijfde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
Gelet op voornoemde bepalingen staat hoger beroep open tegen een uitspraak gedaan op een beroep ingesteld tegen een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 59, 59a en 59b van de Vw 2000 en tegen uitspraak gedaan op een beroep ingesteld tegen een besluit tot verlenging van een maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van die wet.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is onder meer een beroep tegen een besluit tot verlenging van de aan hem opgelegde vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59b, vijfde lid, van de Vw 2000. Gelet op de onder 1 vermelde wettelijke bepalingen staat daartegen, anders dan de rechtbank onder haar uitspraak heeft vermeld, geen hoger beroep open.
3. Voor zover de vreemdeling heeft beoogd op te komen tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het voortduren van de bewaring wordt overwogen dat dit een beroep betreft in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000. De uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2016 is in zoverre een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 en hiertegen staat evenmin hoger beroep open bij de Afdeling.
4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2016
345.