Deze beroepsgrond faalt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de bewaring van eiser in de eerste plaats is gericht op diens uitzetting. Daaraan doet niet zonder meer af dat eiser eerst na zijn strafrechtelijk detentie een asielaanvraag heeft gedaan en verweerder in verband daarmee nog geen terugkeerbesluit had genomen. Naar de opvatting van verweerder is het Hof in voormelde uitspraak weliswaar niet (expliciet) ingegaan op de situatie waarin nog geen terugkeerbesluit is uitgevaardigd, maar volgt daaruit niet dat in dit geval de uitkomst van het onderzoek naar de asielaanvraag niet in detentie dient te worden afgewacht. Voor deze opvatting vindt verweerder terecht steun in de conclusie van de advocaat-generaal E. Sharpston van 26 januari 2016 bij het arrest J.N. tegen Nederland. In overweging 76 heeft de advocaat-generaal overwogen dat de uitvoering van artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn niet noodzakelijkerwijs veronderstelt dat de in bewaring gestelde persoon reeds voorwerp van een terugkeerprocedure in de zin van de terugkeerrichtlijn is geweest. In overweging 85, in aansluiting op de voorgaande overwegingen, heeft de advocaat-generaal overwogen dat de gronden opgesomd in artikel 8, derde lid, van de Opvangrichtlijn, losstaan van de gevallen van bewaring waarin het nationale recht voorziet (met name strafrechtelijke), die op
elke persoonkunnen worden toegepast, los van enig verzoek om nationale bescherming en die, naar het oordeel van de rechtbank, aldus een zelfstandige grond voor inbewaringstelling vormen. De advocaat-generaal heeft verder in overweging 109 overwogen dat er geen reden is om de toepassing van voornoemd artikel te beperken tot alleen de gevallen waarin de betrokken verzoeker vóór de indiening van zijn verzoek voorwerp van een terugkeerbesluit is geweest. Voor een dergelijke uitleg is geen enkele steun te vinden in de bewoordingen van dat artikel of meer in het algemeen in de opvangrichtlijn. Zij zou ernstig afbreuk kunnen doen aan het nuttig effect van die bepaling, aangezien het vermogen van een lidstaat om op grond daarvan een ernstige aantasting van zijn nationale veiligheid of zijn openbare orde te voorkomen, vóór alles zou afhangen van de voorafgaande vaststelling van een terugkeerbesluit. De bedreiging waaraan de lidstaat mogelijk het hoofd zou moeten bieden, kan ook in de loop van de behandeling van een asielverzoek aan het licht komen, (ruim) voordat een terugkeerbesluit wordt genomen, aldus de advocaat-generaal. In de betreffende voetnoot heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat deze uitlegging in die zin consistent is met de beginselen die voortvloeien uit artikel 4, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die eerder in het kader van de omschrijving van de toepasselijke bepalingen in herinnering is gebracht.
In het arrest J.N. tegen Nederland heeft het Hof overwogen dat, voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die door het EVRM worden gewaarborgd, artikel 52, derde lid, van het Handvest bepaalt dat de inhoud en de reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Ten behoeve van de uitlegging van artikel 6 van het Handvest dient dus rekening te worden gehouden met artikel 5, eerste lid, van het EVRM. Met de vaststelling van artikel 8, derde lid, aanhef en onder e, van de Opvangrichtlijn, heeft de Uniewetgever echter niet in strijd gehandeld met het beschermingsniveau dat door artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, tweede zinsdeel, van het EVRM wordt geboden. Zoals immers uit de bewoordingen van die laatste bepaling volgt, staat zij de rechtmatige detentie van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is, toe. Voor zover in het kader van de onderhavige procedure thans nog de rechtmatigheid van de eerdere inbewaringstelling ter toetsing kan staan, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met voornoemde bepalingen. Eiser verbleef immers onrechtmatig in Nederland en is vanuit strafdetentie vreemdelingrechtelijk overgenomen met het oogmerk om hem in bewaring te stellen ter fine van uitzetting en, aldus, in het kader van een uitwijzingsprocedure.