ECLI:NL:RVS:2016:1667

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
201508203/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake lasten onder dwangsom opgelegd aan glastuinbouwbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], een glastuinbouwbedrijf, tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij besluit van 3 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta aan [appellante] lasten onder dwangsom opgelegd. Dit besluit werd later door het dagelijks bestuur herzien, maar de rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 september 2015 het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 4 december 2014 gedeeltelijk vernietigd. Het hoger beroep van [appellante] richt zich enkel tegen de beslissing van de rechtbank over last 1, die betrekking heeft op overtredingen van de Keur waterschap Brabantse Delta.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 mei 2016 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de opgelegde dwangsommen inmiddels verbeurd zijn en dat de bevoegdheid tot invordering daarvan op 12 mei 2016 is verjaard. [appellante] stelde dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat het dagelijks bestuur mogelijk een nieuw handhavingsbesluit zou kunnen nemen. De Afdeling oordeelde echter dat deze mogelijkheid onvoldoende aanleiding gaf om het hoger beroep ontvankelijk te achten.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed, omdat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling bestond. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.

Uitspraak

201508203/1/A1.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 september 2015 in zaak nr. 15/284 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft het dagelijks bestuur aan [appellante] lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 4 december 2014 heeft het dagelijks bestuur opnieuw op het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar beslist, dat bezwaar gegrond verklaard en de opgelegde lasten onder dwangsom vervangen door nieuwe lasten onder dwangsom.
Bij uitspraak van 21 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 december 2014 gedeeltelijk vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel en [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door R.W.P. van Haperen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de [locatie] te Wouwse Plantage. Op de grens van een van haar percelen, aan de noordwestzijde van een kas, ligt een sloot. De opgelegde lasten onder dwangsom hebben betrekking op een gedeelte van het talud van de sloot aan de zijde van de kas. Volgens het dagelijks bestuur dient [appellante] de schade die is ontstaan aan dat gedeelte van het talud te herstellen.
2. Bij besluit van 4 december 2014 zijn twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Last 1 is opgelegd wegens overtreding van de artikelen 3.7 en 3.8 van de Keur waterschap Brabantse Delta (hierna: de Keur). Deze artikelen bevatten regels voor gewoon en buitengewoon onderhoud van oppervlaktewaterlichamen.
Last 2 is opgelegd wegens overtreding van artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur. Daarin is bepaald, voor zover hier van belang, dat het verboden is om zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam door schade toe te brengen aan de taluds en de bodem.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 4 december 2014 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het last 2 betreft. De rechtbank heeft het besluit in stand gelaten voor zover het last 1 betreft.
Het hoger beroep heeft alleen betrekking op de beslissing van de rechtbank over last 1.
Procesbelang
4. Ingevolge artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom in afwijking van artikel 4:104 door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
4.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
In het besluit van 4 december 2014 is bepaald dat een dwangsom van € 750,00 per week, met een maximum van € 7.500,00, wordt verbeurd indien na 1 maart 2015 een last wordt overtreden. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak van 17 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4005, heeft overwogen, zijn inmiddels alle dwangsommen verbeurd en is de last dus uitgewerkt. De maximale dwangsom is op 11 mei 2015 van rechtswege verbeurd. Het dagelijks bestuur is niet tot invordering van dwangsommen overgegaan. De invordering van de verbeurde dwangsommen is thans niet meer mogelijk, omdat de bevoegdheid daartoe op grond van artikel 5:35 van de Awb op 12 mei 2016 is verjaard.
[appellante] heeft ter zitting gesteld dat zij niettemin belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep, omdat het dagelijks bestuur een nieuw handhavingsbesluit zou kunnen nemen. De Afdeling ziet in deze enkele mogelijkheid echter geen aanleiding om belang bij een beoordeling van het hoger beroep aanwezig te achten.
Conclusie
5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
148.