ECLI:NL:RVS:2016:1598

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
201508164/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering door aanvrager

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 september 2015 het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om het voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 te herzien en op nihil te stellen, gedeeltelijk heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gesteld dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd van de kosten van kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 21 augustus 2014, het voorschot kinderopvangtoeslag herzien, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten had voldaan. De rechtbank bevestigde dat, hoewel de kinderopvang op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, [appellante] niet had aangetoond dat zij de volledige kosten had betaald. Het hoger beroep van [appellante] richtte zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet had aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang had voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 mei 2016. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat [appellante] de voorschotten over 2014 moet terugbetalen. De rechtbank had geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508164/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2015 in zaak nr. 15/2221 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 21 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 februari 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. de Back, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft in 2014 voor haar twee kinderen gebruikt gemaakt van kinderopvang door [kinderdagverblijf] (hierna ook: het kindercentrum). De Belastingdienst/Toeslagen heeft ten behoeve van deze opvang aan haar voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit op bezwaar van 21 februari 2015 ten grondslag gelegd dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden en zich verder op het standpunt gesteld dat [appellante] met de door haar overgelegde facturen en bankafschriften onvoldoende heeft bewezen dat zij in 2014 alle afgenomen uren kinderopvang heeft betaald en dus kosten voor kinderopvang heeft gehad. [appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het besluit van 21 februari 2015 vernietigd. Zij heeft daartoe overwogen dat de kinderopvang wel heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit evenwel in stand gelaten, omdat uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften niet volgt dat zij in 2014 kosten voor kinderopvang heeft gehad. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen volgens de rechtbank terecht het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 herzien en op nihil gesteld.
Het hoger beroep
3. [appellante] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover daarbij de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Zij komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. In dit verband betoogt [appellante] in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de hoogte van de kosten op juiste gronden is uitgegaan van een uurtarief van € 7,61.
3.1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5 heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vijfde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het zesde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Dit betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang kan worden afgeleid en aan te tonen dat zij die kosten volledig heeft voldaan.
[appellante] heeft facturen overgelegd over de maanden januari tot en met juni 2014. Hieruit volgt dat haar kinderen in totaal 1.104 uren kinderopvang hebben genoten tegen een uurtarief van € 7,61. Anders dan [appellante] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de hoogte van de kosten niet van dit uurtarief heeft mogen uitgaan. Dat, naar [appellante] stelt, in de overeenkomst die aan de opvang ten grondslag heeft gelegen een uurtarief van € 7,01 is vermeld, doet hieraan niet af. Uit die overeenkomst valt immers niet af te leiden dat het daarin genoemde uurtarief werkelijk bij [appellante] in rekening is gebracht. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank er terecht vanuit is gegaan dat de kosten van kinderopvang in het jaar 2014 (1.104 x € 7,61 =) € 8.401,44 bedroegen.
Niet in geschil is dat [appellante] heeft aangetoond dat zij in 2014 € 7.602,16 aan het kindercentrum heeft betaald. Dit bedrag is lager dan de kosten van kinderopvang in dat jaar. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2014 de kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan. Ten overvloede wordt opgemerkt dat ook als, naar [appellante] stelt, zou moeten worden uitgegaan van een uurtarief van € 7,01 dit niet het geval is. In dat geval zouden de kosten van kinderopvang immers (1.104 x € 7,01 =) € 7.739,04 bedragen, hetgeen eveneens minder is dan de kosten die zij in 2014 heeft voldaan.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat haar niet kan worden verweten dat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft voldaan en de Belastingdienst/Toeslagen derhalve had moeten afzien van het herzien en op nihil stellen van het voorschot. Ter onderbouwing voert zij aan dat haar door het kindercentrum is meegedeeld dat zij geen eigen bijdrage hoefde te betalen. Ook heeft zij nooit te horen gekregen van het kindercentrum dat er nog een te betalen bedrag openstond. Zij mocht er dan ook vanuit gaan dat zij alle kosten had voldaan, aldus [appellante]. Ter zitting heeft zij voorts nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:6483) waarin is geoordeeld dat het een vraagouder, die net als zijzelf gebruik heeft gemaakt van opvang door kindercentrum ’t Voortvarend Scheepje, niet kon worden verweten dat zij niet aangetoond had dat zij alle kosten van kinderopvang had voldaan en de Belastingdienst/Toeslagen niet om die reden zonder nadere motivering de toeslag op nihil mocht stellen.
4.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellante] aldus, dat het verschil tussen de door het kindercentrum bij haar in rekening gebrachte kosten en de door haar betaalde kosten overeenkomt met de door haar te betalen eigen bijdrage en dat haar niet kan worden verweten dat zij die eigen bijdrage niet heeft betaald, aangezien die niet in rekening is gebracht bij haar. Dit betoog kan, los van het antwoord op de vraag of die eigen bijdrage al dan niet bij haar in rekening is gebracht, niet leiden tot het daarmee door [appellante] beoogde doel. Daartoe is van belang dat, zoals onder 3.2 is overwogen, zij ook de kosten die blijkens de overgelegde facturen bij haar in rekening zijn gebracht niet volledig heeft voldaan. Aldus is het niet relevant of [appellante] al dan niet kan worden verweten dat zij geen eigen bijdrage heeft betaald.
Dat, naar [appellante] stelt, zij nooit van het kindercentrum te horen heeft gekregen dat er nog een te betalen bedrag openstond biedt evenmin grond voor het oordeel dat haar niet kan worden verweten dat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft voldaan, omdat zij gelet op de door haar overgelegde facturen wist, dan wel behoorde te weten dat zij kosten voor kinderopvang moest betalen en het haar eigen verantwoordelijkheid is om die kosten ook daadwerkelijk te voldoen.
De door [appellante] genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam leidt evenmin tot het oordeel de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om het voorschot kinderopvangtoeslag te herzien en op nihil te stellen. In dit verband is van belang dat tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam geen hoger beroep is ingesteld door de Belastingdienst/Toeslagen, zodat de Afdeling niet heeft kunnen oordelen over de situatie die zich in die zaak voordeed. Verder acht de Afdeling zich niet gebonden aan uitspraken van de rechtbank.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte zonder motivering geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod om [persoon], voormalig houdster van het kindercentrum, een verklaring af te laten leggen over de praktijk van het niet in rekening brengen van eigen bijdragen bij de vraagouders.
5.1. Bij brief van 29 juli 2015 heeft [appellante] de rechtbank verzocht om [persoon] te horen als getuige. Bij brief van 6 augustus 2015 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat [appellante] de rechtbank nogmaals heeft verzocht om [persoon] te horen als getuige. De rechtbank heeft op dat verzoek gereageerd door te vermelden dat het onderzoek gesloten wordt, maar kan worden heropend als de rechtbank het nodig vindt om de getuige toch te horen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek niet heropend en uitspraak gedaan.
[appellante] had [persoon] willen laten getuigen over de kennelijke praktijk bij het kindercentrum van het niet in rekening brengen van eigen bijdragen bij vraagouders. Zij had hiermee willen aantonen dat haar niet kan worden verweten dat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft betaald. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 volgt dat bij de beoordeling of de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag heeft kunnen herzien omdat niet is aangetoond dat [appellante] kosten van kinderopvang heeft gehad in dit geval geen rol speelt of haar kan worden verweten dat zij geen eigen bijdrage heeft betaald. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om [persoon] als getuige te horen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Gelet op hetgeen in deze uitspraak is overwogen, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2014, zodat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over dat jaar terecht op nihil heeft vastgesteld.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] de voorschotten die zij heeft ontvangen over 2014 moet terugbetalen. Als zij dat bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan zij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
502.