201507817/1/A2.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2015 in zaken nrs. 15/820 en 15/827 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over de maanden april tot en met december 2012 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, en [wederpartij], bijgestaan door [gastouderopvang], zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [wederpartij] heeft vijf kinderen voor wie zij vanaf eind 2010 gebruik heeft gemaakt van [gastouderopvang]. Hierbij is gebruik gemaakt van de tussenkomst van een gastouderbureau. De opvang heeft plaatsgevonden op basis van twee overeenkomsten tussen [wederpartij] en het gastouderbureau die op 13 oktober en 19 november 2010 zijn ondertekend. In de jaren na 2010 heeft de opvang op basis van dezelfde overeenkomsten plaatsgevonden.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan [wederpartij] voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt ten behoeve van de opvang van haar kinderen door de gastouder. Bij het besluit van 21 september 2012 is het over 2012 aan [wederpartij] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat in de eerste plaats gedaan, omdat in de overeenkomsten de namen en geboortedata van de kinderen, de voor de opvang te betalen prijs per uur en het aantal uren opvang per kind per jaar ontbreken. De overeenkomsten voldoen daardoor niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij in 2012 kosten voor kinderopvang heeft gehad. De Belastingdienst/Toeslagen is op grond van dit alles tot de conclusie gekomen dat [wederpartij] in 2012 geen recht had op kinderopvangtoeslag. [wederpartij] is tegen die conclusie in bezwaar en beroep opgekomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het besluit van 20 december 2014 vernietigd. Zij heeft daartoe in de eerste plaats overwogen dat [wederpartij] in de loop van de procedure overeenkomsten, facturen en jaaropgaven heeft overgelegd waarin namen, geboortedata, uurtarieven, bemiddelingskosten, aantal oppasuren en het tijdstip van de opvang zijn vermeld. Volgens de rechtbank vond de Belastingdienst/Toeslagen dit kennelijk wel voldoende om de toeslag over de maanden januari tot en met maart 2013 (lees: 2012) definitief vast te stellen. Ook bevindt zich in het dossier een brief van het gastouderbureau waarin staat dat het niet gebruikelijk is om lopende contracten jaarlijks te herzien. Dit betekent volgens de rechtbank dat het ontbreken van gegevens in de overeenkomsten niet aan [wederpartij] kan worden tegengeworpen.
De rechtbank heeft in de tweede plaats overwogen dat [wederpartij] over 2012 € 24.188,04 heeft betaald aan het gastouderbureau, terwijl uit de overgelegde facturen volgt dat zij € 21.508,80 verschuldigd was. [wederpartij] heeft daarmee volgens de rechtbank ook aan haar betalingsverplichtingen voldaan.
Het hoger beroep
3. De Belastingdienst/Toeslagen is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij voert daartoe in de eerste plaats aan dat het niet voldoende is dat namen, geboortedata, uurtarieven en bemiddelingskosten, aantal oppasuren en het tijdstip van de opvang kunnen worden afgeleid uit de door [wederpartij] overgelegde facturen en jaaropgave. Uit artikel 1.52, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) en artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) volgt namelijk dat deze gegevens moeten zijn opgenomen in de overeenkomsten tussen de vraagouder en het gastouderbureau. In de overeenkomsten die [wederpartij] heeft overgelegd ontbreekt in ieder geval de voor de opvang te betalen prijs per uur, zodat de overeenkomsten niet voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. Dit betekent volgens de Belastingdienst/Toeslagen dat alleen al daarom geen recht bestond op kinderopvangtoeslag.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Ingevolge artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
5. De Afdeling heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:154), dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling valt af te leiden dat aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, moet kunnen worden onderzocht of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten. Dit betekent dat de ouder, om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag, inzicht moet geven in de afspraken die hij met het gastouderbureau heeft gemaakt over de gastouderopvang. Hij moet dit doen door het overleggen van een overeenkomst waaruit die afspraken blijken. 6. [wederpartij] heeft overeenkomsten met het gastouderbureau overgelegd die zijn ondertekend op respectievelijk 13 oktober 2010 en 19 november 2010. In de overeenkomsten ontbreken onder meer de namen van de kinderen en de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur. De overeenkomsten voldoen daarmee niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, gestelde vereisten. Dit betekent dat ze niet kunnen worden aangemerkt als overeenkomsten als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp die de basis vormen voor de gastouderopvang. Dat de ontbrekende gegevens blijken uit andere stukken, waaronder de jaaropgaven en facturen, betekent niet dat de overeenkomsten moeten worden geacht de benodigde gegevens te bevatten. De overeenkomsten zelf voldoen daarmee immers nog niet aan de eisen die de wet stelt. Dit betekent ook dat niet vaststaat dat voorafgaand aan de kinderopvang afspraken zijn gemaakt over onder meer de te betalen prijs per uur.
7. Dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de hand van de overgelegde overeenkomsten wel de kinderopvangtoeslag over de maanden januari tot en met maart 2012 definitief heeft vastgesteld en - volgens de rechtbank - dus kennelijk voor die maanden genoegen heeft genomen met de overgelegde overeenkomsten betekent niet dat [wederpartij] voor de maanden april tot en met december 2012 niet kan worden tegengeworpen dat de overgelegde overeenkomsten niet aan door de wet gestelde eisen voldoen. In dat verband is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen te kennen heeft gegeven dat [wederpartij] over heel 2012 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De kinderopvangtoeslag over de maanden januari tot en met maart 2012 was per ongeluk al definitief vastgesteld. De wet staat eraan in de weg dat deze definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over de maanden januari tot en met maart 2012 alsnog wordt herzien en teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen is echter niet verplicht de ten aanzien van de maanden januari tot en met maart 2012 gemaakte fout voor de resterende maanden van het jaar, die nog niet definitief waren vastgesteld, voort te zetten.
8. De conclusie is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderopvang in 2012 heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Daarmee staat vast dat [wederpartij] voor de maanden april tot en met december geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Het betoog slaagt.
Conclusie
9. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover aangevallen. Gelet op wat is overwogen in overweging 8 bestaat geen aanleiding om wat de Belastingdienst/Toeslagen in hoger beroep verder nog heeft aangevoerd te bespreken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij], voor zover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 september 2012, alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat [wederpartij] de voorschotten die zij heeft ontvangen over de maanden april tot en met december 2012 moet terugbetalen. Als [wederpartij] dat bedrag niet kan betalen, of niet in één keer, dan kan zij de Belastingdienst/Toeslagen vragen om een betalingsregeling te treffen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 augustus 2015 in zaken nrs. 15/820 en 15/827, voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 21 september 2012.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
502.