ECLI:NL:RVS:2016:1557

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
201600294/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

Op 8 juni 2016 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellante] in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 15 oktober 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op 28 september 2015 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden aan [appellante] opgelegd.

In de procedure heeft [appellante] betoogd dat zij de huisvuilzak niet onjuist heeft aangeboden en dat zij actief bijdraagt aan het verbeteren van de wijk. Het college stelde echter dat de huisvuilzak, die op de Scholstraat in Den Haag was aangetroffen, aan [appellante] kon worden herleid, omdat er een poststuk met haar adres in de zak zat. De Raad van State oordeelde dat het college op basis van deze informatie mocht aannemen dat [appellante] de overtreder was, tenzij zij kon aantonen dat zij niet verantwoordelijk was voor de overtreding.

De Raad van State concludeerde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij niet degene was die de huisvuilzak onjuist ter inzameling had aangeboden. De stelling dat een derde de zak uit haar container had gehaald, werd niet als voldoende bewijs beschouwd. De beroepsgrond van [appellante] faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201600294/1/A1.
Datum uitspraak: 8 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft het college zijn beslissing om op 28 september 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 20 november 2015, verzonden op 6 december 2015, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2016, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein en S. el Boustati, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 28 september 2015 ter hoogte van lichtmast 21 is aangetroffen op de Scholstraat in Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop adresgegevens van [appellante] stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden. Volgens het college kunnen de kosten van de spoedeisende bestuursdwang daarom gedeeltelijk op haar als overtreder worden verhaald.
3. [appellante] betoogt dat zij de huisvuilzak niet onjuist heeft aangeboden. Zij voert daartoe aan dat zij zeer actief bezig is met het mooier, schoner en leuker maken van de wijk, dat zij subsidie ontvangt van de gemeente voor het onderhouden van groenvoorziening en dat zij beschikt over een eigen afvalbak. Ook stelt zij dat zij met buurtbewoners al jaren pleit voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk en dat het teleurstellend is dat de wijk daarvoor pas in 2017 in aanmerking komt.
3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Vaststaat dat op 28 september 2015 op de Scholstraat in Den Haag ter hoogte van lichtmast 21 een huisvuilzak is aangetroffen die in strijd met de Afvalstoffenverordening was aangeboden. Deze zak kan tot [appellante] worden herleid, nu daarin een envelop met haar adresgegevens is aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Dit wordt een bewijsvermoeden genoemd.
Hoewel het tot de mogelijkheden behoort dat, zoals [appellante] stelt, een derde de huisvuilzak uit de container van [appellante] heeft meegenomen, heeft zij aan de hand van omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De omstandigheid dat [appellante] zelf over een afvalbak beschikt en de stelling dat zij een dergelijke overtreding niet zou begaan, omdat zij zeer actief bezig is met het mooier, schoner en leuker maken van de wijk zijn onvoldoende om niet van het hiervoor vermelde bewijsvermoeden uit te gaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2015; ECLI:NL:RVS:2015:4022).
De beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016
628.