201304661/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Winterswijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Winterswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Winterswijk, Dennendijk 44" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar [appellant] en anderen, bij monde van [persoon] en bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.E.M. Lankveld, werkzaam bij de gemeente, en K. Boessenkool, zijn verschenen. Tevens is Lohan B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], daar gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt beoogd de realisering van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang op het perceel Dennendijk 44 mogelijk te maken.
3. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen. In dit verband betogen zij dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene kinderopvang, omdat reeds verschillende kinderdagverblijven in de omgeving aanwezig zijn. Hierbij wijzen zij erop dat in de buurt waarin het plangebied is gelegen relatief weinig kinderen wonen en dat ook in kinderrijkere buurten initiatieven voor de vestiging van kinderdagverblijven moeilijk kunnen worden gerealiseerd. Volgens hen is het plan op dit punt onvoldoende onderbouwd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene kinderopvang en dat alle inwoners van Winterswijk gebruik kunnen maken van de voorziene kinderopvang.
3.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de initiatiefnemers voor de kinderopvang op het perceel Dennendijk 44 elders in Winterswijk reeds een volledig bezette kinderopvang exploiteren. De kinderopvang op die locatie zal na realisering van de kinderopvang op het perceel Dennendijk 44 worden beëindigd. Bovendien biedt het perceel Dennendijk 44 in tegenstelling tot de bestaande locatie de mogelijkheid tevens een buitenschoolse opvang te vestigen. Verder heeft de raad onweersproken gesteld dat de voorziene kinderopvang zich gezien de opzet onderscheidt van andere instellingen voor kinderopvang op andere locaties in Winterswijk. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene kinderopvang. Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het voorziene kinderdagverblijf. Hiertoe wijzen zij erop dat in de verbeelding op het achterterrein van het voorziene kinderdagverblijf slechts zeven parkeerplaatsen zijn ingetekend.
4.1. Aan het gehele plangebied is in het plan de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de voor die bestemming aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van parkeervoorzieningen, met dien verstande dat het aantal parkeerplaatsen minimaal twintig bedraagt.
4.2. In de bij het plan behorende verbeelding zijn geen parkeerplaatsen ingetekend. De stelling van [appellant] en anderen dat ten onrechte in de verbeelding op het achterterrein van het voorziene kinderdagverblijf slechts zeven parkeerplaatsen zijn ingetekend, mist dan ook feitelijke grondslag.
Voorts bepalen de planregels dat binnen de bestemming "Maatschappelijk" ten minste twintig parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat deze hoeveelheid parkeerplaatsen niet binnen het plangebied kan worden gerealiseerd en dat deze hoeveelheid parkeerplaatsen onvoldoende is om te voorzien in de parkeerbehoefte van de voorziene kinderopvang. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het plan voorziet in te weinig parkeergelegenheid voor de voorziene kinderopvang. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in een toegang tot het achterterrein die zo smal is dat in- en uitrijdende auto’s elkaar niet kunnen passeren. Verder stellen zij dat de verkeersintensiteit op de aanrijroute naar het voorziene kinderdagverblijf ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen sterk zal toenemen. Hierbij wijzen zij er nog op dat in het plan ten aanzien van de toename van de verkeersintensiteit op de aanrijroute ten onrechte geen rekening is gehouden met een volledige bezetting van de nabijgelegen kantoorgebouwen.
5.1. De raad stelt dat de verkeersintensiteit op de Dennendijk zal toenemen, maar dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen ook bij een volledige bezetting van de nabijgelegen kantoorgebouwen geen problematische verkeerssituatie zal ontstaan.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor de bestemming "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een inrit, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Maatschappelijk - inrit". In de verbeelding is in het zuidelijke deel van het plangebied de aanduiding "specifieke vorm van Maatschappelijk - inrit" opgenomen.
5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de breedte van de inrit over de gehele lengte varieert. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegang tot het achterterrein niet zodanig beperkt is dat in- en uitrijdende auto’s en fietsers elkaar niet kunnen passeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de snelheid van het verkeer op de toegang laag zal zijn, gelet op de inrichting van het perceel Dennendijk 44, en dat indien noodzakelijk voldoende ruimte op het perceel aanwezig is om een opstelplek voor auto’s te realiseren. Het betoog faalt.
5.4. Op basis van het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek "Bestemmingsplanwijziging Dennendijk 44 Winterswijk" van Haskoning Nederland B.V. van 12 augustus 2010 (hierna: het akoestisch onderzoek) gaat de raad ervan uit dat de verkeersintensiteit op de Dennendijk ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen per werkdag gemiddeld met 134 voertuigbewegingen zal toenemen. De Dennendijk is volgens de raad in de bestaande situatie een rustige, doodlopende weg met weinig verkeer, waarop zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare toename van de hoeveelheid wegverkeer zal voordoen. Ook op de Europalaan en de Rondweg West, waar de Dennendijk op uitkomt, zal zich in verband met de bestaande verkeersdrukte geen merkbare toename van de verkeersintensiteit voordoen, aldus de raad. Verder stelt de raad dat het ruimtelijk aanvaardbaar is als in een woonwijk tot 1000 verkeersbewegingen plaatsvinden en dat het aantal verkeersbewegingen ook bij een volledige bezetting van de nabijgelegen kantoren en de voorziene kinderopvang op de Dennendijk onder de 1000 zal blijven.
[appellant] en anderen hebben de juistheid van de berekening van het te verwachten aantal verkeersbewegingen niet bestreden, zodat de raad daarvan in redelijkheid uit heeft kunnen gaan. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit zal voordoen. Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte een aantasting van de ter plaatse aanwezige begroeiing met zich brengt. Hiertoe wijzen zij erop dat ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkelingen onder meer een historische eik moet worden gekapt. Ook wijzen zij erop dat de raad ten onrechte geen herplantingsverplichting in het plan heeft opgenomen.
6.1. De raad stelt dat geen sprake is van een ernstige aantasting van de in het plangebied aanwezige beplanting.
6.2. Ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkelingen moeten verschillende bomen worden gekapt. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te kappen bomen niet zo waardevol zijn dat sprake is van een ernstige aantasting van de in het plangebied aanwezige beplanting en dat geen verdere herplantingsverplichting in het plan behoefde te worden opgenomen. Overigens merkt de Afdeling op dat de raad ter zitting heeft toegezegd dat voor de historische eik een andere boom zal worden geplant. Het betoog faalt.
7. Voorts betogen [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte voorziet in een bouwvlak achter het perceel Dennendijk 42, tegen het perceel Dennendijk 40 aan. Hiertoe wijzen zij erop dat in het plan verder geen toelichting wordt gegeven op de mogelijke invulling van dit bouwvlak.
7.1. De raad stelt dat de planregels er niet aan in de weg staan dat voor het perceel Dennendijk 44 in het plan meer dan één bouwvlak is opgenomen.
7.2. De Afdeling stelt vast dat op de door [appellant] en anderen genoemde locatie in het plan geen bouwvlak is opgenomen. Het betreft hier een aanduiding van een bestemmingsvlak voor de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 3". Op het oostelijke deel van het perceel Dennendijk 44 zijn in het plan twee bouwvlakken voorzien. Het betoog van [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte voorziet in een bouwvlak achter het perceel Dennendijk 42, tegen het perceel Dennendijk 40 aan, mist dan ook feitelijke grondslag.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte voorziet in meer dan één bouwvlak, nu in de planregels wordt gesproken over "het bouwvlak", wordt overwogen dat in de planregels weliswaar wordt gesproken over het bouwvlak in enkelvoud, maar dat de planregels geen aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat niet meer dan één bouwvlak binnen de bestemming "Maatschappelijk" aanwezig kan zijn. Het betoog faalt.
8. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen volledig onderzoek naar de geluidsaspecten van het plan ter inzage is gelegd. Het akoestisch onderzoek is volgens hen gebaseerd op onjuiste gegevens. Hiertoe wijzen zij erop dat het akoestisch onderzoek ten onrechte alleen ziet op de eerste bouwlaag van de woningen in de nabijheid van het perceel Dennendijk 44, dat niet is onderzocht wat de geluidbelasting vanwege het parkeren van personenauto’s op het achterterrein is, dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat de geluidbelasting vanwege buiten spelende kinderen ruimtelijk aanvaardbaar is en dat de geluidsaspecten van de nabijgelegen rondweg buiten beschouwing zijn gelaten.
8.1. De raad stelt dat bij de terinzagelegging van het plan zorgvuldig is gehandeld en dat het akoestisch onderzoek geen gebreken vertoont. Volgens hem zal ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen sprake zijn van een onaanvaardbare geluidbelasting op de nabij het perceel Dennendijk 44 gelegen woningen.
8.2. Ten behoeve van de in het plan voorziene ontwikkelingen zijn verschillende rapporten en notities met betrekking tot geluid opgesteld. De uitkomsten van het eerder genoemde akoestisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplanwijziging Dennendijk 44 Winterswijk" van Royal Haskoning van 12 augustus 2010. Op 14 september 2012 heeft Royal Haskoning een aanvullende notitie met betrekking tot voornoemd akoestisch onderzoek uitgebracht. Voorts heeft SAB op 18 december 2012 een uitleg van de aanvullende notitie opgesteld. Verder is op 30 augustus 2013 een advies uitgebracht door de Omgevingsdienst Achterhoek met betrekking tot de op het perceel Dennendijk 44 voorziene ontwikkelingen.
8.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het aanvullende akoestische onderzoek is verricht naar aanleiding van ingediende zienswijzen. Uit de Wet ruimtelijke ordening noch enige andere wettelijke bepaling volgt dat de raad gehouden is indieners van zienswijzen door toezending dan wel terinzagelegging in kennis te stellen van stukken met betrekking tot het plan die na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aan hem bekend worden. Onder omstandigheden kan echter uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het plan aanleiding bestaan betrokkenen in kennis te stellen van dergelijke nadere stukken en aan hen gelegenheid te bieden daarop te reageren. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het nadere akoestisch onderzoek is verricht in opdracht van de initiatiefnemers van de voorziene kinderopvang zodat de raad niet vrij kon beschikken over het onderzoeksverslag. Het aanvullende akoestisch onderzoek is zo spoedig mogelijk nadat de raad daarover de beschikking had aan [appellant] en anderen toegezonden, aldus de raad. Niet in geschil is dat [appellant] en anderen deze stukken op 4 april 2013, derhalve voor het nemen van het bestreden besluit, hebben ontvangen. [appellant] en anderen hebben hun bezwaren met betrekking tot de aanvullende akoestische stukken in het kader van de verdere procedure kenbaar gemaakt.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat bij de terinzagelegging van het vastgestelde plan geen volledig onderzoek naar de geluidsaspecten van het plan ter inzage is gelegd, wordt overwogen dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.
8.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat ten onrechte alleen akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op de eerste bouwlaag van de omringende woningen, wordt het volgende overwogen.
In het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2010 is de geluidbelasting op de eerste en op de tweede bouwlaag van de omringende woningen in kaart gebracht. In de aanvullende notitie van 14 september 2012 is alleen de geluidbelasting op de eerste bouwlaag inzichtelijk gemaakt. In de aanvullende notitie is uiteengezet dat alleen de geluidbelasting op de eerste bouwlaag van belang is, nu de kinderopvang alleen in de dagperiode is geopend. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het gebruikelijk is dat alleen de eerste bouwlaag wordt onderzocht in gevallen waarin alleen gedurende de dagperiode geluidproductie plaatsvindt. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich in dit geval niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Dat enkele bewoners van de omliggende woningen gedurende de dagperiode ook gebruik maken van de tweede bouwlaag van hun woningen doet daar niet aan af. Voor het oordeel dat in zoverre een onvolledig akoestisch onderzoek aan het plan ten grondslag is gelegd bestaat dan ook geen aanleiding. Het betoog faalt.
8.5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het parkeren van personenauto’s op het achterterrein van het perceel Dennendijk 44 ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2010 reeds werd uitgegaan van een aantal van circa 20 parkeerplaatsen op het achterterrein van het perceel Dennendijk 44, hetgeen in het akoestisch onderzoek ruimtelijk aanvaardbaar werd geacht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek van 12 augustus 2010 op dit punt onjuist of onvolledig is, waardoor de raad daarvan in redelijkheid heeft kunnen uitgaan.
8.6. Ingevolge artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels, is het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Maatschappelijk - speelvoorziening 2’ overeenkomstig de bestemming pas toegestaan nadat geluidwerende voorzieningen zijn geplaatst ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’ over de volle lengte van de aanduiding en met een hoogte van in elk geval 1,5 meter. Op twee plaatsen in de verbeelding is de aanduiding ‘geluidscherm’ opgenomen.
8.7. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder i van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang buiten beschouwing bij het bepalen van de geluidsniveaus die zijn bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De raad dient het geluid vanwege spelende kinderen echter wel te betrekken in zijn afweging of de in het plan voorziene ontwikkeling uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Zoals uit de aanvullende notitie van 14 september 2012 en de toelichting daarop van 18 december 2012 volgt zijn in die onderzoeken de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer als richtwaarden gehanteerd om te kunnen beoordelen of het geluid vanwege spelende kinderen ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van dit uitgangspunt heeft kunnen uitgaan.
Uit de onderzoeken volgt dat aan de genoemde richtwaarden kan worden voldaan, mits op twee locaties een geluidwerende voorziening wordt aangebracht. Zoals hiervoor is overwogen is in het plan de verplichting opgenomen geluidwerende voorzieningen aan te brengen voordat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Maatschappelijk - speelvoorziening 2’ overeenkomstig de bestemming mogen worden gebruikt. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidbelasting op de omringende woningen vanwege spelende kinderen in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
8.8. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat de geluidsaspecten van de nabijgelegen rondweg ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten heeft de raad gesteld dat geen sprake is van cumulatie van geluid ten gevolge van de geluidbelasting vanwege de N319. Dit standpunt van de raad vindt steun in het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek van 30 augustus 2013, waarin is ingegaan op de geluidsaspecten van de nabijgelegen provinciale weg N319. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en dat geen rekening is gehouden met de geluidsaspecten van de nabijgelegen N319. Het betoog faalt.
9. [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit). Hiertoe wijzen zij erop dat het voorziene kinderdagverblijf op minder dan 50 meter van de N319 is gelegen.
9.1. De raad stelt dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden en dat het Besluit derhalve niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
9.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, voor zover thans van belang, vindt de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift op een zodanige wijze plaats dat deze niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen, indien de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift betrekking heeft op een geval dat behoort tot een bij artikel 3 van het Besluit aangewezen categorie waarvan de locatie geheel of gedeeltelijk is of zal zijn gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een provinciale weg, en op die locatie sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding op of na het daarbij behorende tijdstip van een in voorschrift 2.1 of 4.1 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, aldus de raad.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, wordt als categorie van gevallen, bedoeld in artikel 2, aangewezen gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van kinderopvang. Ingevolge artikel 3, tweede lid, is de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van toepassing op nieuw te bouwen gebouwen alsmede op bestaande gebouwen indien deze worden uitgebreid of een functiewijziging ondergaan.
9.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een deel van het voorziene kinderdagverblijf op minder dan 50 meter van de N319 is gelegen. Gelet op de in overweging 9.2 genoemde wettelijke bepalingen moet worden beoordeeld of op de locatie van het voorziene kinderdagverblijf sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van een in voorschrift 2.1 of 4.1 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde.
De raad verwijst naar de in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit gehanteerde saneringstool. In dit verband wijst hij erop dat uit de saneringstool blijkt dat de grenswaarden voor fijn stof en voor stikstofdioxide per kubieke meter lucht niet worden overschreden. Ook uit de bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit behorende monitoringstool en de berekening van de luchtkwaliteit door de Omgevingsdienst Achterhoek blijkt dat geen sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van een in voorschrift 2.1 of 4.1 van bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, aldus de raad. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Besluit niet aan het vaststellen van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
10. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het beroep is in zoverre ongegrond.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
425-726.