ECLI:NL:RVS:2016:1318

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
201505769/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit over bestemmingsplan Schijndel

In deze zaak heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad van de gemeente Schijndel omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] te Schijndel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit besluit was genomen op 24 september 2015, maar voldeed niet aan de eisen die in een eerdere uitspraak van de Afdeling waren gesteld. De Afdeling heeft geoordeeld dat het belang van [appellant sub 1] bij een uitspraak op dit beroep is komen te vervallen, omdat inmiddels aan de eerdere uitspraak was voldaan.

Daarnaast heeft [appellant sub 1] betoogd dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - kleinschalig landschap" en de functieaanduidingen "bouwvlak" en "grondgebonden veehouderij" heeft vastgesteld voor het perceel. De raad heeft echter aangegeven dat het fokken van fretten op het perceel niet bij recht is toegestaan, omdat dit niet in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid voor duurzame en zorgvuldige veehouderij. De Afdeling heeft het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 24 september 2015 ongegrond verklaard.

Het beroep van [appellant sub 2] richtte zich tegen de toekenning van de aanduiding "speciale bouwaanduiding - 2" aan een schuur op een ander perceel. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad de cultuurhistorische waarde van de schuur op juiste wijze heeft beoordeeld en dat er geen grond is voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten verrichten. Het beroep van [appellant sub 2] is eveneens ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant sub 1].

Uitspraak

201505769/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Schijndel,
2. [appellant sub 2], wonend te Schijndel,
en
de raad van de gemeente Schijndel,
verweerder.
Procesverloop
[appellant sub 1] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] te Schijndel.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het beroep van [appellant sub 1] ter zitting behandeld op 1 oktober 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door J.W.A.N. Aalders en de raad, vertegenwoordigd door P. Smulders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, herijking" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Bij brief van 19 november 2015 heeft [appellant sub 1] de gronden van zijn beroep aangevuld.
De raad heeft aanvullende verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 18 april 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door J.W.A.N. Aalders, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel en de raad, vertegenwoordigd door P. Smulders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1] tegen het niet tijdig nemen van een besluit
1. [appellant sub 1] betoogt dat de raad niet in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4418, een besluit heeft genomen. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - kleinschalig landschap" en de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij" voor het perceel [locatie 1] te Schijndel en de raad opdracht gegeven binnen 26 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en bekend te maken. Naar het oordeel van de Afdeling was door de raad ten onrechte nagelaten de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief van [appellant sub 1] te beoordelen.
In de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014 is er slechts opdracht toe gegeven om een nieuw besluit te nemen omtrent het plandeel dat betrekking had op het perceel [locatie 1], maar niet is aangegeven in welke vorm dat moest gebeuren en volgens welke procedure dat moest verlopen. Anders dan [appellant sub 1] heeft gesteld sloot de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014 derhalve niet uit dat het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan voor het perceel zou worden meegenomen in een integrale herziening van het geldende bestemmingsplan, zolang maar een nieuwe planregeling voor het perceel [locatie 1] wordt vastgesteld. Evenmin en anders dan door [appellant sub 1] is betoogd, ligt in deze uitspraak besloten dat de raad zonder meer verplicht was om mee te werken aan het initiatief van [appellant sub 1]. Verder is in deze uitspraak niet bepaald dat de raad slechts kon beslissen met inachtneming van het recht zoals dat gold ten tijde van het besluit van 27 juni 2013.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief van [appellant sub 1] voor het perceel [locatie 1] beoordeeld.
Gelet op het vorenstaande is het belang van [appellant sub 1] bij een uitspraak van de Afdeling op dit door hem ingestelde beroep komen te vervallen. Het beroep is derhalve in zoverre niet-ontvankelijk. Nu inmiddels is voldaan aan het bepaalde in de uitspraak van 10 december 2014 bestaat geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft om de uitspraak na te leven.
1.1. Vast staat dat het besluit van 24 september 2015 niet aan het beroep van [appellant sub 1] tegemoet komt. Het beroep wordt derhalve op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het besluit van 24 september 2015
2. [appellant sub 1] betoogt dat het aanvullend verweerschrift van de raad niet binnen de door de Afdeling gegeven termijn is ingediend. Nu het overschrijden van die termijn in strijd is met de goede procesorde dient het in het verweerschrift gestelde buiten beschouwing te worden gelaten.
2.1. De door de Afdeling op grond van artikel 8:42, van de Awb gestelde termijn voor het uitbrengen van verweer betreft een termijn van orde. De raad heeft het aanvullend verweerschrift, gedateerd 9 maart 2016, weliswaar niet binnen de gestelde termijn ingezonden, doch nu de wet daaraan geen consequenties verbindt en het verweerschrift is ingediend voor de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb neergelegde termijn, gaat de Afdeling aan deze overschrijding voorbij. Dit zou anders zijn geweest indien de in het verweerschrift vervatte nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Het betoog faalt.
3. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - kleinschalig landschap" en de functieaanduidingen "bouwvlak" en "grondgebonden veehouderij" heeft vastgesteld voor het perceel [locatie 1] te Schijndel. Hij exploiteert daar een rundveehouderij en is voornemens om daarnaast op ondergeschikte schaal, in een bestaande schuur met een oppervlakte van 100 m², fretten te gaan fokken teneinde deze door anderen te laten domesticeren om ze als huisdier te kunnen gebruiken. Naar zijn mening heeft de raad zijn initiatief om ter plaatse fretten te gaan fokken ten onrechte gezien als een verzoek om ter plaatse een pelsdierhouderij te gaan houden. Zijn initiatief moet worden gezien als een agrarische nevenactiviteit bij zijn bedrijf en behoort bij recht te worden bestemd.
3.1. De raad stelt zich blijkens de plantoelichting, zoals ter zitting nader toegelicht, op het standpunt dat voorkomen moet worden dat op het perceel [locatie 1] een pelsdierfokkerij wordt gevestigd. Tegen het fokken en houden van fretten ten behoeve van domesticatie als agrarische nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf van [appellant sub 1] bestaat in beginsel geen bezwaar en in artikel 4, lid 4.6.6, van de planregels is voorzien in de mogelijkheid om aan dergelijke nevenactiviteiten medewerking te verlenen. Voor een bestemming bij recht is in dit geval niet gekozen omdat gerede twijfel bestaat of het initiatief van [appellant sub 1] niet toch op een pelsdierhouderij ziet. In dit verband heeft de raad gewezen op het grote aantal dieren dat ter plaatse kan worden gefokt, nu blijkens een door [appellant sub 1] gevraagde omgevingsvergunning fase 1 voor het aspect milieu beoogd wordt om ter plaatse 800 fretten te gaan houden, en volgens de voorschriften van de Vereniging van Frettenfokkers Nederland, in verband met een goede verzorging, opvoeding en socialisatie een maximum van 4 nesten per fokker per jaar is toegestaan.
3.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt verstaan onder:
(…)
13. agrarisch gebruik: het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van landbouwdieren. Onder agrarisch gebruik wordt ook verstaan het hobbymatig gebruik van de gronden voor het houden van boerderijdieren zoals koeien, paarden, schapen en geiten;
(…);
15. agrarisch verwant bedrijf: bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, pensionstalling;
(…)
70. grondgebonden veehouderij: veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
71. grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven/boomkwekerijen, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;
(…)
145. veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee;
(…).
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Agrarisch met waarden - kleinschalig" landschap aangewezen gronden bestemd voor extensief agrarisch grondgebruik.
Ingevolge lid 4.1.2, aanhef en onder b, mag ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, worden uitgeoefend; indien echter ter plaatse van het bouwvlak de nadere aanduiding "grondgebonden veehouderij" is weergegeven, is eveneens een grondgebonden veehouderij toegestaan.
Ingevolge lid 4.5.1, aanhef en onder k, wordt onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in ieder geval begrepen gebruik van de gronden en/of opstallen voor het houden en/of fokken van pelsdieren en konijnen als bedrijfsmatige activiteit.
Ingevolge lid 4.6.6 kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1.2, onder b, teneinde een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan mits wordt voldaan aan een aantal nader omschreven voorwaarden.
3.3. Gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 4.1.2 aanhef en onder b, van de planregels, gelezen in samenhang met de in artikel 1, lid 1.145, gegeven definitie van een veehouderij, is het houden van fretten op perceel [locatie 1] niet bij recht toegestaan. De raad heeft in de plantoelichting en ter zitting toegelicht dat het gemeentelijke beleid gericht is op het meewerken aan duurzame en zorgvuldige veehouderij, waarbinnen het exploiteren van een pelsdierhouderij niet past. De raad heeft het gebruik van opstallen voor het bedrijfsmatig houden van fretten in dit geval, gelet op de door de raad aangegeven omstandigheden, als niet in overeenstemming met duurzame en zorgvuldige veehouderij mogen aanmerken. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn plannen binnen het beleid passen. Ter voorlichting merkt de Afdeling op dat ter zitting door partijen is aangegeven dat artikel 4, lid 4.6.6 van de planregels de mogelijkheid zou bieden om medewerking te verlenen aan het fokken van fretten voor domesticatie als agrarische nevenactiviteit. Dit is niet juist. In artikel 4, lid 4.6.6 is uitsluitend de bevoegdheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4, lid 4.1.2, onder b, voor een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch technisch hulpbedrijf. Gelet op de begripsbepaling in artikel 1, onder 15, kan van een agrarisch verwant bedrijf geen sprake zijn indien dieren worden gefokt. Slechts het houden van dieren zoals in een dierenasiel of pensionstalling kan onder een agrarisch verwant bedrijf worden begrepen. Het betoog faalt.
3.4. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen het besluit van 24 september 2015, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] voert aan dat dat aan het gedeelte van het perceel [locatie 2] te Schijndel waarop een schuur is gebouwd, ten onrechte de aanduiding "speciale bouwaanduiding - 2 (cultuurhistorische waarden, middelhoog)" is toegekend nu deze aanduiding er aan in de weg staat dat de schuur zonder meer gesloopt zou kunnen worden.
[appellant sub 2] bestrijdt in de eerste plaats de waardering voor de schuur in punten, zoals die is vastgelegd in een lijst bij het rapport "Tussen Aa-dal en Rooise heide" van RAAP Archeologisch adviesbureau (hierna: het rapport). De schuur staat al 20 jaar leeg, waardoor de bouwkundige staat slecht is. Verder heeft de schuur geen esthetische kwaliteiten omdat hij niet zichtbaar is. Ook heeft hij geen stedenbouwkundige of historische context of samenhang met gebouwen uit de omgeving. Verder is het opvallend dat blijkens de lijst bij het rapport bij de waardering van gebouwen de minimumscore voor elk van de 8 beoordelingscategorieën 1 punt is, zodat de drempel van 10 voor toekenning van een middelhoge waarde al snel wordt gehaald.
Daarnaast voert [appellant sub 2] aan dat, nu in het kader van het bestemmingsplan ter zake onderzoek is verricht, nu al vast moet staan of en onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning voor slopen kan worden verleend. Indien, zoals wordt vereist bij de voorwaarden voor verkrijging van een sloopvergunning, nog nader onderzoek moet worden verricht naar de waarde van een gebouw, had dat al door de raad moeten worden verricht. Niet duidelijk is bovendien of de planregels ooit algehele sloop toelaten, terwijl de kosten van renovatie voor de huidige eigenaren niet op te brengen zijn.
4.1. De raad voert aan dat de cultuurhistorische waarde van de schuur op het perceel [locatie 2] is beoordeeld door een deskundige aan de hand van een puntenstelsel. Deze heeft punten toegekend op grond van de omstandigheid dat de schuur deel uitmaakt van een historisch erf en daarvan ook een functioneel onderdeel heeft uitgemaakt, namelijk na de bouw in de periode 1955 tot 1960 als aardappelschuur en later - na een uit 1979 daterende verbouwing - als paardenschuur. De esthetische kwaliteit is niet meegewogen. De slechte onderhoudstoestand heeft wel meegewogen in de puntentoekenning, maar heeft geen invloed op de waardering van de overige aspecten. Ter zitting heeft de raad hier aan toegevoegd dat voorafgaand aan het opstellen van de bij het rapport behorende lijst een voorselectie is gemaakt. Voor de panden die op die voorselectie stonden is een nadere beoordeling gemaakt, waarbij een beoordeling van de uitwendige factoren voorop heeft gestaan. Algehele sloop is niet uitgesloten maar afhankelijk gesteld van een afweging van het belang bij behoud van cultuurhistorische waarden tegenover het belang van de eigenaar. Ook bestaan in geval van passende restauratie van het gebouw, waarbij de cultuurhistorische waarden in acht worden genomen, mogelijkheden om te komen tot gehele of gedeeltelijke vernieuwing van het pand. Daarbij hoeft, anders dan bij gewone bijgebouwen bij een woning, bij functiewijziging het oppervlak van het bijgebouw niet te worden teruggebracht.
4.2. Bij het plan zijn aan het perceelsgedeelte waarop de onderhavige schuur is gebouwd de dubbelbestemmingen "Waarde - cultuurhistorisch waardevolle ensembles" en "Waarde - cultuurhistorisch waardevolle gebouwen" alsmede de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 38, lid 38.1.1 en lid 38.1.2, van de planregels betreffen de voor "Waarde - cultuurhistorisch waardevolle ensembles" aangewezen gronden de ensembles die zijn opgenomen in de cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze is opgenomen in de bijlage bij deze regels, en zijn aangeduid als bouwkunst (ensembles) hoog en middelmatig. De waardering van deze ensembles is gebaseerd op het rapport "Tussen Aa-dal en Rooise heide" zoals dat als bijlage bij de regels is opgenomen.
Ingevolge artikel 40, lid 40.1.1 en lid 40.1.2, betreffen de voor "Waarde - cultuurhistorisch waardevolle gebouwen" aangewezen gronden de gebouwen die zijn opgenomen in de cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze is opgenomen in bijlage bij deze regels en zijn aangeduid als bouwkunst (objecten) zeer hoog, hoog en middelmatig. De waardering van deze gebouwen is gebaseerd op het rapport "Tussen Aa-dal en Rooise heide", zoals dat als bijlage bij de regels is opgenomen.
Ingevolge het voor middelhoge waarden geldende lid 40.3.1, geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" dat het verboden is om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor slopen) gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
Ingevolge lid 40.3.3 geldt dat:
a. de in lid 40.3.1 bedoelde omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing.
b. de aanvraag om omgevingsvergunning moet zijn voorzien van een deskundigenrapport dat ingaat op de cultuurhistorische waarden en de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de aangevraagde vergunning.
c. het bevoegd gezag kan één of meerdere voorwaarden verbinden aan de in lid 40.3.1 bedoelde omgevingsvergunning teneinde cultuurhistorische waarden te beschermen.
d. indien het gebouw is gelegen binnen de dubbelbestemming "Waarde - cultuurhistorisch waardvolle ensembles" mag de sloop geen onevenredige afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van het ensemble.
e. alvorens het bevoegd gezag beslist over de verlening van de omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde voorwaarden wint zij schriftelijk advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie omtrent de vraag:
1. of de door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden, en
2. of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld;
3. bij het bepaalde onder 1 en 2 wordt mede de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw betrokken.
4.3. In het rapport is een herijking van het gemeentelijk beleid over de cultuurhistorische waarden in de gemeente Schijndel beschreven. Blijkens het rapport heeft een eerste selectie plaatsgevonden aan de hand van architectuurhistorische, cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke (ensemble)waarderingscriteria. De uit deze voorselectie afkomstige objecten zijn vervolgens ten behoeve van de cultuurhistorische waardenkaart opnieuw gewaardeerd. Gegeven deze voorselectie, waarbij al in beginsel de niet-beschermenswaardige objecten zijn afgevallen, acht de Afdeling een waardering waarbij een minimumscore per categorie wordt gehanteerd niet onredelijk.
Voorts is door de raad na inschakeling van een deskundige per gebouw en ensemble een waardering gemaakt. Daarbij heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat haar schuur op een ondeugdelijke wijze is gewaardeerd. Anders dan [appellant sub 2] heeft betoogd is de schuur direct en duidelijk vanaf de openbare weg zichtbaar. Voorts is door haar niet weersproken dat de schuur is opgericht ten behoeve van haar, uit de periode 1850-1900 daterende, langgevelboerderij op het perceel [locatie 2], zodat terecht is uitgegaan van een samenhang met een ander historisch gebouw. Ook zijn de historische gebouwen die zich in de directe omgeving van het perceel bevinden en die zich blijkens het rapport als een waardevol ensemble kwalificeren bij de waardering betrokken. Verder is bij de waardering van het gebouw, naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 2] alsnog rekening gehouden met de matige staat van onderhoud. Ook na herberekening levert de waardering van de schuur voldoende punten op om de drempel voor de waardering als "middelmatig" te passeren.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten verrichten naar de cultuurhistorische waarden van de schuur. Waar van geval tot geval, aan de hand van een concreet plan, zal moeten worden bezien of en in hoeverre en onder welke voorwaarden algehele of gedeeltelijke sloop kan worden toegestaan, acht de Afdeling het voorts niet onredelijk dat de raad overlegging van een deskundigenrapport heeft voorgeschreven. Gelet op de daarbij door de raad gegeven toelichting is, indien alsnog vast komt te staan dat de beschreven waarden zich niet of in mindere mate voordoen, niet uitgesloten dat algehele sloop kan plaatsvinden. Ook kan, al dan niet onder de voorwaarde dat bij herbouw eisen worden gesteld aan de verschijningsvorm, in beginsel algehele sloop en herbouw plaatsvinden.
Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad, de betrokken belangen afwegende, niet in redelijkheid aan het belang van bescherming van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische belangen, doorslaggevende betekenis heeft kunnen geven.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
5. De Afdeling ziet, gelet op het geen is overwogen onder 1, ten aanzien van [appellant sub 1] aanleiding om de raad op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 24 september 2015 ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Schijndel tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.032,84 (zegge: duizendtweeëndertig euro en vierentachtig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Schijndel aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016
45.