ECLI:NL:RVS:2016:1247

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
11 mei 2016
Zaaknummer
201505868/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de door [appellante] ingestelde beroepen tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluiten van 14 maart 2013 en 23 april 2013 de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 herzien en vastgesteld op nihil. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] volledig en tijdig heeft betaald. Dit oordeel is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. De Afdeling overweegt dat er geen aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag indien de ouder niet kan aantonen dat het volledige bedrag aan kosten daadwerkelijk is betaald. [appellante] heeft weliswaar een deel van de kosten aangetoond, maar niet het volledige bedrag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten op nihil heeft mogen stellen. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201505868/1/A2.
Datum uitspraak: 11 mei 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2015 in zaken nrs. 14/1621 en 14/1623 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 14 maart 2013 en 23 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij onderscheiden besluiten van 15 maart 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.C.H. Overwater-Fiedeldeij, werkzaam bij Kantoor voor Bestuursrechtelijke Services en Ondersteuning (KBSO), en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op de tegemoetkoming herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] is medevennoot [kinderdagverblijf], gevestigd te Purmerend. Haar kind heeft het gehele jaar 2012 en de maanden januari tot en met april 2013 gebruik gemaakt van kinderopvang bij dit kinderdagverblijf. Mede in verband hiermee heeft zij voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 ontvangen.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] in 2012 en 2013 volledig en tijdig heeft betaald.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat zij geen recht heeft op een voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 voor de kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf]. Zij voert daartoe aan dat zij pas tijdens de bezwaarprocedure, half februari 2014, ermee bekend is geworden dat de betalingen van de kosten van kinderopvang over de maanden april 2012, december 2012 en april 2013 niet duidelijk in de boekhouding van [kinderdagverblijf] zijn geadministreerd. Zij heeft toen direct actie ondernomen. De nieuwe boekhouder heeft de boekhouding voor de jaren 2012 en 2013 aangepast en alsnog de betalingen op de juiste wijze afgeboekt. Deze nieuwe boekhouding is eerst in oktober/november 2014 en derhalve na het besluit op bezwaar gereed gekomen. Nu zij voor de overige maanden in 2012 en 2013 voldoet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag van artikel 1.7 van de Wko en in artikel 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (hierna: het Besluit) is bepaald dat de toeslag per maand wordt vastgesteld, had zij in ieder geval over die maanden recht op kinderopvangtoeslag en had de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot naar evenredigheid lager moeten vaststellen. Temeer nu het om een voorschot gaat en niet om definitieve vaststelling en ten tijde van het herstel van de omissies nog wijzigingen konden worden ingediend en toeslag kon worden aangevraagd over de jaren 2012 en 2013, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3942) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de ouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgaven van [kinderdagverblijf] blijkt dat de kosten van kinderopvang in 2012 in totaal € 10.565,15 en in 2013 in totaal € 2.771,84 bedroegen. [appellante] moet aantonen dat zij deze kosten van kinderopvang volledig heeft betaald.
[appellante] heeft in bezwaar afschriften van haar privébankrekening overgelegd. Daaruit blijkt dat zij in 2012 voor in totaal een bedrag van € 5.000,08 naar de bankrekening van [kinderdagverblijf] heeft overgemaakt.
Over 2013 heeft zij geen bankafschriften overgelegd. Met de door haar overgelegde bankafschriften heeft zij niet aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] in 2012 en in 2013 heeft betaald.
[appellante] heeft daarnaast in bezwaar een deel van de administratie van [kinderdagverblijf] overgelegd. In beroep heeft zij het door haar nieuwe boekhouder aangepaste deel van de administratie van [kinderdagverblijf] overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de in bezwaar overgelegde gegevens niet volgt dat [appellante] alle kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] in 2012 en 2013 daadwerkelijk heeft betaald. De kosten van kinderopvang over de maand december 2012 zijn weliswaar geboekt in de administratie van [kinderdagverblijf], maar niet door [appellante] betaald. Zij heeft ook niet met andere stukken aangetoond dat zij deze kosten heeft betaald. Hetzelfde geldt voor een deel van de kosten van kinderopvang over de maand april 2012 en de kosten van kinderopvang over de maand april 2013. Met de in beroep overgelegde administratie heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht evenmin aangetoond geacht, dat [appellante] alle kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] in 2012 en 2013 daadwerkelijk heeft betaald. Uit de door [appellante] overgelegde gegevens kan niet worden afgeleid dat zij de kosten over de maanden december 2012 en april 2013 daadwerkelijk heeft betaald. [appellante] heeft grootboekmutatiekaarten uit de administratie van [kinderdagverblijf] overgelegd van 17 november 2014, waarin de kosten van de kinderopvang over de maanden december 2012 en april 2013 aan de registratie van haar privéopnamen zijn toegevoegd. Voorts heeft zij een debiteurenoverzicht en een factuurhistorie over de jaren 2012 en 2013 overgelegd. Met deze gegevens heeft [appellante] niet aangetoond dat de kosten van kinderopvang over de maanden december 2012 en april 2013 zijn voldaan.
Voor zover [appellante] heeft gesteld dat gebreken aan de administratie over 2012 en 2013 niet aan haar, maar aan haar toenmalige boekhouder moet worden toegerekend, faalt deze stelling evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de keuze van een boekhouder voor rekening en risico van [appellante] komt en het aan haar, als aanvrager van kinderopvangtoeslag, is om een deugdelijke administratie bij te houden, waaruit blijkt dat de kosten van kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aangetoond heeft mogen achten dat [appellante] alle kosten van kinderopvang in 2012 en 2013 bij [kinderdagverblijf] daadwerkelijk heeft gemaakt en betaald.
4.2. Dat [appellante] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over de betrokken periode heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 en 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat deze het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Ook uit artikel 1.7 van de Wko en artikel 2 van het Besluit volgt niet dat [appellante] in aanmerking moest worden gebracht voor de maanden waarin de betaling van de kosten wel is aangetoond, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Laatstvermelde bepaling heeft betrekking op tijdens het toeslagjaar doorgegeven wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het voorschot kinderopvangtoeslag. Dit staat los van de vraag of de ouder na afloop van het toeslagjaar heeft aangetoond dat de kosten van kinderopvang die zijn gemaakt ook daadwerkelijk zijn voldaan. Dat de voorschotten over 2012 en 2013 nog niet definitief waren vastgesteld, maakt dit niet anders.
4.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de voorschotten over 2012 en 2013 voor de kosten van kinderopvang bij [kinderdagverblijf] op nihil heeft gesteld. Het betoog faalt.
Aan het betoog van [appellante] over het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen over de tijdigheid van de betalingen, wordt niet toegekomen. Dit geldt evenzeer voor het betoog van [appellante] over artikel 1.52 van de Wko.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016
97-680.