201406130/1/A2.
Datum uitspraak: 25 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juli 2014 in zaak nr. 13/3306 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij acht afzonderlijke besluiten van 9 januari 2013 heeft de raad een verzoek van [appellant] om vergoeding voor verleende rechtsbijstand in acht strafpiketzaken afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand verleend door door de raad ingeschreven advocaten.
Ingevolge artikel 14 worden alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend door de raad ingeschreven, indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. De raad kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden.
Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, kunnen de door de raad te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden betrekking hebben op de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden.
Ingevolge artikel 16 kan de raad in bijzondere gevallen beslissen dat rechtsbijstand zal worden verleend door een niet ingeschreven advocaat. Als bijzonder geval kan worden aangemerkt:
a. de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van de rechtzoekende, door een bepaalde advocaat te worden bijgestaan;
b. de behoefte aan bijstand door een advocaat die over specifieke deskundigheid op een bepaald rechtsgebied beschikt.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem verleende rechtsbijstand in een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt in dit besluit onder piketzaak verstaan: een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in de gevallen, bedoeld in de artikelen 23 en 23a.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, wordt in een piketzaak 0,75 punt toegekend, indien rechtsbijstand wordt verleend voorafgaand aan één of meer verhoren van in verzekering gestelde verdachten of van verdachten van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot inverzekeringstelling kan worden verleend.
De raad heeft de regels bedoeld in de artikelen 14 en 15 van de Wrb ten tijde hier van belang neergelegd in de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2012 (Stcrt. 2011, 23568).
In de inleiding van die inschrijvingsvoorwaarden is vermeld dat het uitgangspunt van de Wrb is dat advocaten die rechtsbijstand in de zin van de wet willen verlenen, zich daartoe inschrijven bij de raad. De raad kan op grond van artikel 16 van de Wrb uitsluitend in bijzondere gevallen een niet ingeschreven advocaat toevoegen. Naast de algemene inschrijvingsvoorwaarden kent de raad een afzonderlijke regeling en deskundigheidsvereisten voor, onder meer, strafrecht en (kinder)strafpiket.
Artikel 6 bepaalt dat de raad ten aanzien van een zestal rechtsgebieden bijzondere deskundigheidsvereisten instelt. De inschrijving op deze rechtsgebieden moet worden aangevraagd door middel van een afzonderlijk formulier. Als de advocaat niet is ingeschreven voor het betreffende rechtsgebied, is het hem niet toegestaan zaken op het betreffende rechtsgebied te behandelen of daarvoor toevoeging te verzoeken.
In artikel 6a zijn de deskundigheidsvereisten voor de toelating tot de inschrijving in strafzaken, voor de voortgezette inschrijving in strafzaken en voor de toelating tot het strafpiket vermeld. In een voetnoot hierbij is opgemerkt dat een advocaat die dat niet wil, geen punten voor kinder-/jeugdstrafrecht hoeft te halen, als voor de regio waarin de advocaat werkt een apart piketrooster voor jeugdstrafzaken is opgemaakt.
2. De Afdeling gaat voor de behandeling van het hoger beroep uit van de volgende, door partijen niet bestreden, feiten en omstandigheden.
[appellant] is door de raad ingeschreven als advocaat voor het rechtsgebied strafzaken en is ingeroosterd op het piketrooster voor meerderjarigen in het arrondissement Groningen. Dit arrondissement heeft een apart piketrooster voor jeugdstrafzaken opgemaakt. [appellant] staat niet ingeschreven voor dit rechtsgebied en is niet op dit rooster ingedeeld. Op 21 september 2012 vond in Haren "Project X" plaats, hetgeen heeft geleid tot een grote toestroom van personen en het op grote schaal plegen van strafbare gedragingen. De politie heeft die avond en nacht veel aanhoudingen verricht. [appellant] is die dag rond 22:30 uur door een medewerker van de politie Groningen gebeld om rechtsbijstand te verlenen aan een aantal aangehouden personen. Hij heeft in de nacht van 21 op 22 september 2012 als piketadvocaat consultatiebijstand, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Bvr 2000, verleend aan verschillende personen, onder wie acht minderjarigen.
3. De raad heeft het verzoek van [appellant] om een vergoeding voor de verleende rechtsbijstand aan die minderjarigen afgewezen, omdat [appellant] niet als jeugdstrafpiketadvocaat staat ingeschreven. Hij had derhalve geen rechtsbijstand aan de betrokken minderjarigen mogen verlenen, maar contact moeten opnemen met de raad dan wel met de jeugdstrafpiketadvocaat die volgens het desbetreffende jeugdpiketrooster dienst had, aldus de raad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft gereageerd op de door de raad bij brief van 25 april 2014 overgelegde nadere stukken. Hij stelt zijn reactie op 16 mei 2014 te hebben gefaxt naar de rechtbank. De rechtbank heeft die reactie ten onrechte niet betrokken bij de behandeling van het beroep, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft desgevraagd ter staving van zijn stelling bij brief van 3 december 2014 een verzendrapport van zijn faxapparaat overgelegd waaruit blijkt dat hij op 16 mei 2014 een fax met commentaar op de brief van de raad van 25 april 2014 heeft verzonden naar een faxnummer van de rechtbank Noord-Nederland. Op het verzendrapport staat bij het resultaat van de verzending "OK". Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 30 december 2014 desgevraagd erkend dat zij op die dag de bewuste fax heeft ontvangen. De rechtbank heeft die fax derhalve ten onrechte niet bij de behandeling van het beroep betrokken.
Het betoog slaagt. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, leidt dat evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat toepassing van artikel 16 van de Wrb door de raad reeds niet mogelijk was, omdat die bepaling ziet op niet ingeschreven advocaten en hij staat ingeschreven voor het strafpiket voor meerderjarigen. Volgens [appellant] is het niet redelijk dat voor advocaten die in het geheel niet zijn ingeschreven op grond van die bepaling een uitzondering kan worden gemaakt en voor hem, die voor een ander rechtsgebied staat ingeschreven, niet. Dit klemt temeer nu hij een ervaren strafrechtpiketadvocaat is en voorheen als zodanig ook de jeugdstrafzaken in piket waarnam.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat de raad artikel 16 van de Wrb had moeten toepassen en hem een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand aan de betrokken minderjarigen had moeten toekennen.
5.1. Uit artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb en artikel 1, aanhef en onder e, van het Bvr 2000 volgt dat alleen rechtsbijstandverleners die rechtsbijstand hebben verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand, de in artikel 23, tweede lid, van het Bvr 2000 vermelde vergoeding ontvangen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2001 in zaak nr. 200003672/1; ECLI:NL:RVS:2001:AD3925). Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van het verlenen van de consultatiebijstand aan de betrokken minderjarigen niet deelnam aan de piketregeling die de raad had getroffen voor het verlenen van rechtsbijstand aan jeugdigen in het arrondissement Groningen. Voormelde bepalingen bieden de raad niet de mogelijkheid in een dergelijk geval toch een vergoeding toe te kennen. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden kunnen in dit verband dan ook niet worden meegewogen. 5.2. Ten aanzien van het beroep van [appellant] op artikel 16 van de Wrb wordt als volgt overwogen. De rechtbank heeft haar oordeel over die bepaling ontleend aan de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013 in zaak nr. 201301445/1/A2. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank de raad terecht heeft gevolgd in het standpunt dat uitsluitend toepassing kan worden gegeven aan de uitzondering als bedoeld in artikel 16 van de Wrb, indien de aanvraag om toevoeging een in het geheel niet ingeschreven advocaat betreft. In die zaak was dat niet het geval, aangezien de advocaat weliswaar niet stond ingeschreven voor de verlening van rechtsbijstand in strafzaken, maar wel een algemene inschrijving had.
Het door [appellant] aangevoerde vormt geen aanleiding thans anders te oordelen over de uitleg van artikel 16 van de Wrb. De Afdeling volgt hem niet in zijn standpunt dat door die uitleg een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen advocaten die in het geheel niet zijn ingeschreven en advocaten die een algemene inschrijving hebben dan wel niet voor het juiste specifieke rechtsgebied staan ingeschreven. Daartoe is redengevend dat de raad ten aanzien van artikel 16 van de Wrb het beleid voert dat een niet ingeschreven advocaat op grond van die bepaling geen toevoeging zal worden verleend, indien hij toevoeging aanvraagt op een rechtsgebied waarop in de inschrijvingsvoorwaarden deskundigheidseisen worden gesteld en hij daaraan niet voldoet. Dit betekent dat zowel aan een niet ingeschreven advocaat, als aan een advocaat die een algemene inschrijving heeft dan wel niet voor een bepaald specifiek rechtsgebied staat ingeschreven, op grond van artikel 16 van de Wrb geen toevoeging wordt verleend voor zaken betreffende dat bepaalde specifieke rechtsgebied.
Uit het voorgaande volgt verder dat artikel 16 van de Wrb ziet op het verlenen van toevoegingen voor rechtsbijstand en niet op het verstrekken van vergoedingen voor reeds verleende rechtsbijstand in piketzaken, zoals hier aan de orde is. Daargelaten of de in deze bepaling neergelegde uitzondering, gelet hierop, kan worden toegepast op het onderhavige geschil, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het toepassen van die bepaling in dit geval reeds niet mogelijk was, omdat [appellant] is ingeschreven als advocaat die rechtsbijstand verleent in straf- en strafpiketzaken van meerderjarigen en derhalve niet is aan te merken als een niet ingeschreven advocaat. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden kunnen derhalve ook in dit verband niet worden meegewogen.
5.3. Gelet op het voorgaande, faalt het betoog.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat het hoger beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015
611.