ECLI:NL:RVS:2001:AD3925
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Korthals Altes
- J.A.M. van Angeren
- P.A. Offers
- Rechtspraak.nl
Vergoeding rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten
In deze zaak gaat het om de afwijzing van twee verzoeken van een advocaat om een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte. De Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam had deze verzoeken afgewezen, omdat de advocaat niet was aangewezen door het bureau rechtsbijstandvoorziening voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten, zoals vereist volgens artikel 46 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 in samenhang met artikel 40, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat had weliswaar rechtsbijstand verleend, maar zonder de noodzakelijke aanwijzing was hij niet in aanmerking gekomen voor de vergoeding.
De Raad van State oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken terecht was. De wetgeving stelt duidelijk dat alleen rechtsbijstandverleners die door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen, recht hebben op de vergoeding. De mogelijkheid voor een verdachte om een specifieke advocaat te kiezen, verandert hier niets aan. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank die de afwijzing onterecht had geacht en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele aanwijzingen voor advocaten die rechtsbijstand verlenen aan in verzekering gestelde verdachten. Het is cruciaal dat advocaten zich aan de wettelijke vereisten houden om in aanmerking te komen voor vergoedingen, en dat de Raad voor Rechtsbijstand de juiste procedures volgt bij het aanwijzen van advocaten voor deze specifieke taak.