ECLI:NL:RVS:2001:AD3925

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003672/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van twee verzoeken van een advocaat om een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte. De Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam had deze verzoeken afgewezen, omdat de advocaat niet was aangewezen door het bureau rechtsbijstandvoorziening voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten, zoals vereist volgens artikel 46 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 in samenhang met artikel 40, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat had weliswaar rechtsbijstand verleend, maar zonder de noodzakelijke aanwijzing was hij niet in aanmerking gekomen voor de vergoeding.

De Raad van State oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken terecht was. De wetgeving stelt duidelijk dat alleen rechtsbijstandverleners die door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen, recht hebben op de vergoeding. De mogelijkheid voor een verdachte om een specifieke advocaat te kiezen, verandert hier niets aan. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank die de afwijzing onterecht had geacht en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele aanwijzingen voor advocaten die rechtsbijstand verlenen aan in verzekering gestelde verdachten. Het is cruciaal dat advocaten zich aan de wettelijke vereisten houden om in aanmerking te komen voor vergoedingen, en dat de Raad voor Rechtsbijstand de juiste procedures volgt bij het aanwijzen van advocaten voor deze specifieke taak.

Uitspraak

Raad
van State
200003672/1.
Datum uitspraak: 19 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 juni 2000 in het geding tussen:
mr. A, advocaat te B,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 29 juli 1997 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam twee verzoeken van mr. A (hierna: A) om een vergoeding voor het verlenen van bijstand aan een in verzekering gestelde verdachte afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 1998 heeft appellant het daartegen door A ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van 29 april 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 juni 2000, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door A ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 september 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Smits, gemachtigde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 ontvangen rechtsbijstandverleners die ingevolge artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) rechtsbijstand hebben verleend aan in verzekering gestelde verdachten, voor iedere persoon die zij hebben bijgestaan een vergoeding van 15% van het basisbedrag in geval van:
a. verlening van rechtsbijstand in het politiebureau;
b. verlening van rechtsbijstand tijdens een voorgeleiding voor de rechter-commissaris;
c. hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking tot onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, Sv kan het bureau rechtsbijstandvoorziening ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.
Ingevolge het vierde lid geschieden de in dit artikel bedoelde aanwijzingen en kennisgevingen overeenkomstig door de Minister van Justitie vast te stellen bepalingen. Zodanige bepalingen zijn vastgesteld bij beschikking van de Minister van Justitie van 9 januari 1987, Stcrt. 1987, 20 (hierna: de Beschikking).
2.1.1. Ingevolge artikel 2 van de Beschikking doet de officier van justitie of de hulpofficier van een inverzekeringstelling telefonisch mededeling aan een daartoe door de deken aangewezen vast centraal contactpunt in het arrondissement.
Ingevolge artikel 3 wordt vanuit het contactpunt aan degene die de in artikel 2 geregelde mededeling heeft gedaan zo spoedig mogelijk telefonisch medegedeeld of een advocaat beschikbaar is. Indien een in verzekering gestelde verdachte vraagt om een bepaalde advocaat en deze bereid is rechtsbijstand te verlenen, kan het contactpunt aan dit verzoek voldoen.
2.1.2. In de toelichting bij de Beschikking, voor zover thans van belang, is het volgende vermeld:
"Enige jaren geleden is gebleken dat er behoefte bestond om zich te kunnen doen bijstaan door een andere dan de dienstdoende advocaat. Het betreft in dat geval niet een gekozen raadsman in de zin van artikel 40, vijfde lid, Sv, doch een advocaat, die optreedt krachtens een vooraf gedane mededeling van het contactpunt en die de voorkeur heeft van de verdachte, doch die niet de dienstdoende piketadvocaat is."
En:
"Naar analogie van de regels van de gefinancierde rechtsbijstand (...) kan ook de in verzekering gestelde verdachte in beginsel een piketraadsman vragen naar zijn keuze."
Alsmede:
"Een advocaat die geen mededeling heeft ontvangen van het centraal contactpunt, en op diens verzoek rechtsbijstand verleent aan een in verzekering gestelde verdachte, treedt op als gekozen raadsman. Hetzelfde geldt voor een advocaat die niet aan de piketregeling deelneemt, maar die in voorkomend geval door tussenkomst van het contactpunt mocht zijn verwittigd van de wens van de verdachte dat hij als (gekozen) raadsman voor hem optreedt."
2.2. Uit artikel 46 van het Besluit in samenhang met artikel 40, eerste lid, Sv volgt, dat alleen rechtsbijstandverleners, die door het bureau rechtsbijstandvoorziening zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten, de in artikel 46 van het Besluit neergelegde vergoeding ontvangen. Weliswaar is in de Beschikking de mogelijkheid opgenomen om op verzoek van de verdachte een bepaalde advocaat rechtsbijstand te laten verlenen, maar dat laat onverlet dat deze advocaat, wil hij voor de in artikel 46 neergelegde vergoeding in aanmerking komen, door het bureau rechtsbijstandvoorziening moet zijn aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten. Vast staat dat A ten tijde van het verlenen van rechtsbijstand door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam niet op de voet van artikel 40, eerste lid, Sv was aangewezen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand. Het oordeel van de rechtbank dat A in de hier aan de orde zijnde gevallen op grond van artikel 40 Sv rechtsbijstand heeft verleend en dat haar op grond van artikel 46 van het Besluit voor die rechtsbijstand een vergoeding dient te worden toegekend is dan ook onjuist. Het verzoek om vergoeding is terecht afgewezen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 juni 2000, 98/4820 WRB;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2001
229-55.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,