ECLI:NL:RVS:2015:3458

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
201409855/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de Belastingdienst/Toeslagen in stand liet. De Belastingdienst had de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 vastgesteld op € 3.364,00 en een bedrag van € 6.505,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had afgezien van het horen van [appellante] in bezwaar, maar stelde vast dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang in 2009 daadwerkelijk had betaald.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 september 2015 behandeld. [appellante] voerde aan dat zij recht had op kinderopvangtoeslag voor de kosten van opvang via [gastouderbureau A]. De Belastingdienst stelde echter dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle opgegeven kosten had gemaakt. De rechtbank had geoordeeld dat de Belastingdienst zich terecht op dit standpunt had gesteld, en dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de volledige kosten had voldaan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de volledige verschuldigde kosten van kinderopvang in 2009 had betaald. De enkele stelling van [appellante] dat zij in 2008 gebruik had gemaakt van de voorloper van [gastouderbureau A] en dat de Belastingdienst toen wel een overboeking had geaccepteerd, maakte dit niet anders. De Afdeling oordeelde dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat het volledige bedrag aan kosten is betaald. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201409855/1/A2.
Datum uitspraak: 11 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2014 in zaak nr. 14/1343 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 definitief berekend en vastgesteld op € 3.364,00 alsmede een bedrag van € 6.505,00 aan teveel uitbetaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 28 februari 2014, rekenkundig aangevuld bij besluit van 15 maart 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2015, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft in de maanden januari tot en met augustus 2009 gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A] en in de maanden september tot en met december 2009 van kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau B]. In geschil is de kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau A].
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle opgegeven kosten van kinderopvang in 2009 die via [gastouderbureau A] heeft plaatsgevonden daadwerkelijk heeft gemaakt.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft afgezien van het horen van [appellante] in bezwaar en het besluit van 28 februari 2014 vernietigd. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten omdat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang in 2009, voor zover deze betrekking hebben op de opvang door tussenkomst van [gastouderbureau A], daadwerkelijk heeft voldaan.
4. Het hoger beroep van [appellante] is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen.
[appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2009 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A]. Zij voert daartoe aan dat zij en haar echtgenoot het hele jaar 2009 hebben gewerkt, zodat zij een gastouder nodig hadden. De kinderopvangtoeslag is aangewend om de kosten van kinderopvang te betalen. De Belastingdienst/Toelagen heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij met de door haar overgelegde bankafschriften, waaruit onder meer blijkt dat zij op 30 december 2009 een bedrag van € 4.000,00 aan de gastouder heeft overgemaakt en een aantal keren een bedrag heeft opgenomen om de gastouder contant te betalen, niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald.
4.1. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
4.2. Blijkens de door [appellante] overgelegde jaaropgave van [gastouderbureau A] bedroegen de kosten van gastouderopvang via [gastouderbureau A] over 2009 in totaal € 6.829,81 en de bemiddelingskosten in totaal € 1.655,29. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] heeft aangetoond dat zij de bemiddelingskosten volledig heeft voldaan. In geschil is derhalve of [appellante] alle kosten van kinderopvang bij de gastouder over de betrokken periode van 2009 via [gastouderbureau A] daadwerkelijk heeft betaald.
Uit de door [appellante] in beroep bij de rechtbank overgelegde bankafschriften blijkt dat zij over de betrokken periode voor een bedrag van in totaal € 2.765,05 aan de gastouder heeft overgemaakt. Daarmee heeft zij niet aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang bij de gastouder in 2009 via [gastouderbureau A] daadwerkelijk heeft voldaan. De rechtbank heeft ten aanzien van het op 30 december 2009 aan de gastouder overgemaakte bedrag van € 4.000,00 terecht de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd in diens standpunt dat [appellante] niet heeft aangetoond welk deel van dit bedrag bestemd was voor de kinderopvang via [gastouderbureau A]. Bij de betaling stond de omschrijving "kinderopvangtoeslag juli, augustus, september, oktober, november, december, januari", terwijl de kinderopvang via [gastouderbureau A] heeft plaatsgevonden in de periode van januari tot en met augustus 2009. Ook ingeval een evenredig deel ten bedrage van € 1.142,00 of - indien [appellante] wordt gevolgd in haar stelling dat januari bij vergissing in de omschrijving is opgenomen - € 1.333,00 dat wel zou kunnen worden toegerekend aan kinderopvang via [gastouderbureau A] in 2009 wordt meegenomen, komt het bedrag dat per bank is overgemaakt niet hoger uit dan ongeveer € 4.100,00 en heeft [appellante] daarmee niet aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang bij de gastouder via [gastouderbureau A] in 2009 daadwerkelijk heeft voldaan. Over de stelling van [appellante] dat uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij van haar bankrekening een bedrag van in totaal € 1.510,00 heeft opgenomen om daar de gastouder contant mee te betalen, heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2 terecht overwogen dat contante betalingen gestaafd dienen te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames, omdat anders niet kan worden herleid waarvoor de opgenomen bedragen zijn aangewend. Nu [appellante] geen kwitanties heeft overgelegd, heeft zij niet aangetoond dat zij contante betalingen van in totaal € 1.510,00 heeft gedaan die betrekking hebben op kinderopvang in de betrokken periode. Zelfs als dit anders zou zijn, zijn slechts betalingen aangetoond van ruim € 5.600,00, terwijl volgens de jaaropgave de gemaakte kosten € 6.829,81 bedragen. Aan de ter zitting bij de rechtbank afgelegde verklaring van de gastouder dat zij het gehele bedrag heeft ontvangen, heeft de rechtbank terecht niet de zelfstandige betekenis toegekend die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Het beroep dat zij ter zitting bij de Afdeling heeft gedaan op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:1874, waaruit blijkt dat niet zonder meer voorbij mag worden gegaan aan de verklaring van de betrokken gastouder, kan niet slagen, reeds omdat deze uitspraak door de Afdeling bij uitspraak van 14 januari 2015 in zaak nr. 201403643/1/A2 (www.raadvanstate.nl) is vernietigd.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de volledige verschuldigde kosten van kinderopvang in 2009 via [gastouderbureau A] daadwerkelijk heeft betaald.
De enkele stelling van [appellante] dat zij in 2008 gebruik heeft gemaakt van de voorloper van [gastouderbureau A] en dat de Belastingdienst/Toeslagen toen wel een overboeking ineens van € 4.000 en contante betalingen heeft geaccepteerd, maakt het voorgaande niet anders. Ook als deze stelling juist is, was de Belastingdienst/Toeslagen niet gehouden over 2009 wederom zo te handelen.
Het betoog faalt.
5. [appellante] wordt evenmin gevolgd in haar betoog dat indien wordt geoordeeld dat zij slechts de betaling van een gedeelte van de kosten over 2009 heeft aangetoond, de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag evenredig lager had moeten vaststellen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2 en van 9 juli 2014 in zaak nr. 201308922/1/A2), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2009 voor de kosten van kinderopvang via [gastouderbureau A]. De dienst heeft aldus de kinderopvangtoeslag over de periode januari tot en met augustus 2009 terecht vastgesteld op nihil en het teveel betaalde terecht van [appellante] teruggevorderd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2015
18-680.