ECLI:NL:RBOBR:2014:1874

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
SHE 14/74
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagenzaak betreffende kinderopvangtoeslag 2009 en bewijsvoering van betalingen aan gastouder

In deze zaak gaat het om de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiseres wordt verweten dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij betalingen heeft gedaan voor de kinderopvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen jaaropgave beschikbaar is en dat de betalingen grotendeels contant zijn gedaan. De gastouder heeft echter schriftelijk verklaard dat hij een bedrag van € 3.600,00 heeft ontvangen van eiseres voor de geboden kinderopvang. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet zonder meer aan deze verklaring kan voorbijgaan, aangezien er geen aanvullende aanknopingspunten zijn om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.

De rechtbank wijst erop dat de verplichting om betalingen via een gastouderbureau te laten verlopen in 2009 nog niet gold. Dit betekent dat eiseres in dit geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/74
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2014 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
en
Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: E. Hoekman en E. Steiginga).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de toeslag kinderopvang 2009 definitief vastgesteld op € 1128,00 en een bedrag van € 3101,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- Bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft in 2009 kinderopvang genoten via [gastouderbureau 1] en [gastouderbureau 2]. De opvang via [gastouderbureau 1] staat in beroep niet ter discussie. Enkel de kinderopvangtoeslag voor de opgegeven opvang via [gastouderbureau 2] is teruggevorderd. Eiseres beschikt niet over de jaaropgave van [gastouderbureau 2]. Dit bedrijf is beëindigd en is niet meer bereikbaar.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat vanaf 1 januari 2010 een nieuwe regeling is ingegaan, bepaald door de overheid, betreffende de uitbetalingen aan de gastouder. Eiseres heeft zich hieraan gehouden. Daarvoor, in 2009, heeft zij de gastouder contant betaald. Eiseres overlegt een verklaring van de gastouder dat hij betalingen heeft ontvangen en een overzicht van de in 2009 betaalde bedragen aan de gastouder, ondertekend door haar en door de gastouder. Voorts zijn bankafschriften overgelegd waaruit de betalingen aan [gastouderbureau 2] blijken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij de volledige eigen bijdrage heeft betaald. Uit de verklaring van de gastouder over ontvangen betalingen blijkt niet dat deze betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Verweerder verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5679) en 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772).
Het is vaste rechtspraak van de ABRvS (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012, (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772), dat op degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, de last rust aan te tonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Meer in het bijzonder volgt uit die uitspraak dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet aantonen dat hij de in de overeenkomst opgenomen kosten voor de gastouder, waarop de toeslag mede is gebaseerd, geheel heeft voldaan.
In de enkele omstandigheid dat eiseres geen jaaropgave van [gastouderbureau 2] kan overleggen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. Eiseres heeft aangegeven waarom zij geen jaaropgave meer kan overleggen. Bovendien heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat zij kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Eiseres heeft aangegeven dat zij toeslag ontving voor vier kinderen gedurende 15 uur per maand tegen een uurtarief van € 6,10. Dit bedrag bestond uit € 1,19 aan bemiddelingskosten en € 4,91 aan kosten gastouder. Eiseres heeft van januari tot en met augustus 2009 via [gastouderbureau 2] de opvang genoten. Uit de rekeningafschriften blijkt dat er bemiddelingskosten aan [gastouderbureau 2] zijn betaald. Dit bedrag is overigens iets hoger dan het bedrag dat eiseres ingevolge haar eigen opgave zou hebben moeten voldoen. Het geschil concentreert zich op de vraag of eiseres heeft kunnen aantonen dat zij kosten aan de gastouder heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de enkele verklaring van eiseres zelf niet genoeg is. Verweerder kon echter niet zonder meer aan de schriftelijke verklaring van de gastouder voorbij gaan. Dit is niet slechts te beschouwen als ondersteunend bewijs maar een getuigenverklaring op basis waarvan in beginsel zou kunnen worden aangenomen dat eiseres een bedrag van € 3.600,00 aan de gastouder heeft voldaan en dat deze kosten daadwerkelijk voor kinderopvang zijn aangewend. Verweerder heeft geen aanvullende aanknopingspunten aan kunnen dragen op grond waarvan aan de juistheid van deze verklaring zou kunnen worden getwijfeld. Evenmin heeft verweerder ter zitting kunnen aangeven of, indien van de juistheid van deze verklaring zou worden uitgegaan, eiseres er nog steeds niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij alle kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft in ieder geval meer betaald dan zij aan voorschotten heeft ontvangen. De ABRvS heeft zich in meerdere uitspraken uitgelaten over de waarde van schriftelijke verklaringen van gastouders, doch voor zover uit deze uitspraken kan worden opgemaakt, waren hier aanvullende aanknopingspunten aanwezig op grond waarvan verweerder aan de juistheid van een dergelijke verklaring mocht twijfelen. Anders dan de ABRvS is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat de enkele, hierboven genoemde, verklaring van de gastouder onvoldoende bewijs zou zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het hier om het toeslagjaar 2009 gaat en dat de verplichting om de betalingen aan de gastouder via het gastouderbureau te laten verlopen, nog niet gold. Bovendien valt niet uit te sluiten dat door het enkele verstrijken van de tijd bewijsmiddelen verloren zijn gegaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres in dit geval voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gestelde kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft gemaakt.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien omdat de rechtbank niet de zelf de definitieve berekening kan maken. De rechtbank ziet evenmin aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij zich niet kan verenigen met de vernietiging van het bestreden besluit en dat hij hoger beroep zal instellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. .
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt-Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.