ECLI:NL:RVS:2015:2440

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
201407247/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H.G. Lubberdink
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering schadevergoeding voor niet-verleende sloopvergunning van gemeentelijk monument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 18 juli 2014 oordeelde dat de raad van de gemeente Barneveld terecht de schadevergoeding heeft geweigerd die [appellant] had aangevraagd. Deze schadevergoeding was gerelateerd aan de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld om de dubbele woning aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Voorthuizen van de gemeentelijke monumentenlijst te verwijderen en voor de sloop ervan een vergunning te verlenen. [appellant] stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden, omdat hij een aanvullend bedrag van € 60.000,00 zou ontvangen indien de woning van de monumentenlijst zou worden verwijderd.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 mei 2015, waarbij [appellant] werd bijgestaan door A.C.R. Duijst en de raad werd vertegenwoordigd door mr. J. Brink. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de adviezen van de adviesbureaus Langhout & Wiarda en de SAOZ, die de raad had geraadpleegd, niet gebrekkig waren en dat er geen bewijs was dat de monumentenstatus van de woning had geleid tot een waardevermindering. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de adviezen niet gebrekkig waren en dat de monumentenstatus per definitie een waardedrukkend effect heeft.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de adviezen voldoende onderbouwd waren en dat de raad op deze adviezen mocht afgaan. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407247/1/A2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2014 in zaak nr. 14/514 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Barneveld.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad geweigerd de schade te vergoeden die [appellant] stelt te hebben geleden door een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: het college) om de dubbele woning aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Voorthuizen (hierna: de woning) niet van de gemeentelijke monumentenlijst te verwijderen en voor de sloop ervan geen vergunning te verlenen.
Bij besluit van 12 november 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2015, waar [appellant], bijgestaan door A.C.R. Duijst (hierna: Duijst), en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Brink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Monumentenverordening 2003 kent de gemeenteraad, indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de weigering van burgemeester en wethouders wijziging aan te brengen in de gemeentelijke monumentenlijst;
b. de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van deze verordening;
c. […];
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. [appellant] en zijn echtgenote waren tot 29 maart 2012 eigenaren van de als gemeentelijk monument aangewezen woning. Zij hebben de woning op die datum voor een bedrag van € 300.000,00 verkocht aan de exploitant van een autobedrijf op het naastgelegen perceel. Daarbij is overeengekomen dat de exploitant een aanvullend bedrag van € 60.000,00 aan [appellant] en zijn echtgenote betaalt, indien de woning van de gemeentelijke monumentenlijst wordt verwijderd of voor de sloop ervan een vergunning wordt verleend.
Het college heeft bij besluit van 17 april 2012 een verzoek van [appellant] om de woning van de gemeentelijke monumentenlijst te verwijderen en een sloopvergunning te verlenen, afgewezen. [appellant] stelt hierdoor € 60.000,00 aan schade te hebben geleden en heeft de raad verzocht deze te vergoeden.
Bij besluit van 28 mei 2013, gehandhaafd bij besluit van 12 november 2013, heeft de raad dit verzoek, onder verwijzing naar het advies van 2 juli 2012 van adviesbureau Langhout & Wiarda, alsmede het advies van december 2012 van de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), afgewezen, omdat niet is gebleken dat het besluit van 17 april 2012 tot een waardevermindering van de woning heeft geleid.
3. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat die adviezen gebrekkig of anderszins onjuist zijn, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad deze niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Aan het door [appellant] in beroep overgelegde rapport van Duijst van 17 februari 2014 kan volgens de rechtbank niet de door hem gewenste betekenis worden toegekend, nu daaruit niet blijkt dat rekening is gehouden met de mate van bescherming - en daarmee de beperkingen - die de monumentenstatus van de woning met zich brengt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van Langhout & Wiarda niet gebrekkig is, nu de waarde van de woning met monumentenstatus en de waarde van de woning zonder monumentenstatus daarin zonder onderbouwing op hetzelfde bedrag zijn bepaald. Volgens hem heeft een monumentenstatus per definitie een waardedrukkend effect op een woning. Hij wijst in dit verband naar uitspraken van de rechtbank Dordrecht van 21 december 2007 in zaak nr. 06/1317 en de rechtbank Arnhem van 15 april 2009 in zaak nr. 08/3274 (ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6800 en ECLI:NL:RBDOR:2007:BC1145; www.rechtspraak.nl).
Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat uit het rapport van Duijst niet blijkt dat daarin rekening is gehouden met de mate van bescherming die de monumentenstatus van de woning met zich brengt. Hij verwijst in dit verband naar het in dat rapport onder D gestelde, alsmede naar een aanvullend rapport van Duijst van 12 september 2014.
4.1. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] aanvoert, terecht overwogen dat in de adviezen van Langhout & Wiarda en de SAOZ een onderbouwing is gegeven waarom de aanwijzing van de woning als monument niet tot een waardevermindering heeft geleid. Redengevend is geacht dat de mate van bescherming die de aanwijzing met zich brengt, die uitsluitend ziet op het exterieur van de woning, niet in de weg staat aan de interne modernisering, die is vereist om de woning aan de hedendaagse eisen te laten voldoen.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat [appellant] met het door hem overgelegde rapport van Duijst niet heeft aangetoond dat de adviezen van Langhout & Wiarda en de SAOZ gebrekkig of anderszins onjuist zijn. Daartoe wordt overwogen dat in het rapport zonder nadere onderbouwing wordt geconcludeerd dat een woning zonder monumentenstatus een hogere marktwaarde heeft dan een woning met monumentenstatus. Verder wordt in het rapport, anders dan [appellant] aanvoert en anders dan in de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde adviezen, niet ingegaan op het beschermingsbereik van de monumentenstatus en de gevolgen daarvan voor de waarde van de woning.
Het door [appellant] in hoger beroep overgelegde nadere rapport van Duijst leidt evenmin tot het oordeel dat de raad niet op de adviezen van Langhout & Wiarda en de SAOZ heeft mogen afgaan. De daarin genoemde beperking dat een monument zonder monumentenvergunning in geen enkel opzicht mag worden gewijzigd, is onvoldoende om aan te nemen dat de aanwijzing van de woning als monument tot een waardedaling heeft geleid, temeer nu alleen het exterieur van de woning onder de bescherming valt en juist het interieur modernisering behoeft. Datzelfde geldt voor zover in het rapport wordt gewezen op de beperking dat onderhoud en verbouwing van een monument, gelet op de specifieke materialen die moeten worden gebruikt en de wijze waarop werkzaamheden moet worden uitgevoerd, hogere kosten met zich brengen. In het rapport is niet inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre deze beperking zich voordoet.
Dat de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde adviezen niet juist zijn, omdat de aanwijzing van een woning als monument per definitie een waardeverminderend effect heeft, kan uit de door [appellant] genoemde rechtspraak niet worden afgeleid.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Krokké
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015
686.