ECLI:NL:RVS:2015:2191

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
201409529/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wederinschrijving in het BIG-register na buitenlandse maatregel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2014. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 13 september 2013 en de minister van Veiligheid en Justitie op 8 november 2013 zijn verzoek tot wederinschrijving in het BIG-register hadden afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de inschrijving van [appellant] in het register was doorgehaald op grond van een buitenlandse beslissing, waardoor hij zijn rechten ter zake van de uitoefening van zijn beroep had verloren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 juni 2015 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.P.C. den Bleker, en de ministers werden vertegenwoordigd door mr. A.C. de Winter en mr. R. Bal.

De Raad van State overweegt dat de ministers terecht hebben afgewezen dat wederinschrijving bij koninklijk besluit mogelijk is, omdat dit alleen kan in de gevallen die in artikel 50 van de Wet BIG zijn aangegeven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] zich niet kan beroepen op deze bepaling, omdat zijn inschrijving was doorgehaald op basis van artikel 7 van de Wet BIG. De Raad bevestigt dat er geen grond is om de afwijzing van de ministers te herzien, en dat [appellant] de mogelijkheid heeft om in het Verenigd Koninkrijk een procedure te starten om de opgelegde maatregel op te heffen, of een beroep te doen op de hardheidsclausule in de Wet BIG. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201409529/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2014 in zaken nrs. 14/2341 en 14/2498 in het geding tussen:
[appellant]
en
de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2013 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een verzoek van [appellant] een voordracht te doen tot een koninklijk besluit om hem opnieuw in te schrijven in het BIG-register afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2013 heeft de minister van Veiligheid en Justitie dat verzoek afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2014 hebben de ministers het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De ministers hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.P.C. den Bleker, advocaat te Amsterdam, en de ministers, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Winter, werkzaam bij het ministerie van Veiligheid en Justitie en mr. R. Bal, werkzaam bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) is de minister Volksgezondheid, Welzijn en Sport bevoegd op de aanvragen tot inschrijving in een register te beslissen.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, wordt de inschrijving doorgehaald indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustende op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, kan het berechtende college ten aanzien van een aan de tuchtrechtspraak onderworpen persoon een van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen opleggen:
[…]
e. gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen;
f. doorhaling van de inschrijving in het register.
Ingevolge artikel 50, eerste lid, kan in gevallen waarin een der in artikel 48, eerste lid, onder e en f, en derde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld, onderscheidenlijk dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven.
2. De ministers hebben aan de afwijzing van het verzoek van [appellant] ten grondslag gelegd dat wederinschrijving bij koninklijk besluit slechts mogelijk is in de in artikel 50 van de Wet BIG aangegeven gevallen, te weten als een tuchtcollege krachtens artikel 48 van die wet een maatregel heeft opgelegd. De inschrijving van [appellant] in het register is doorgehaald op grond van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG wegens een in het buitenland gegeven beslissing op grond waarvan [appellant] zijn rechten ter zake van de uitoefening van zijn beroep in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren, zodat artikel 50 van de Wet BIG toepassing mist.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank en de ministers hebben miskend dat zijn verzoek tot herstel in rechten en wederinschrijving in het BIG-register mede een verzoek was tot (her)inschrijving in het BIG-register als bedoeld in artikel 6 (lees: 5, eerste lid) van de Wet BIG. De tekst van het verzoek geeft geen aanleiding voor een andere lezing dan dat het is gericht op herstel in rechten en wederinschrijving in het BIG-register als bedoeld in artikel 50 van de Wet BIG. [appellant] heeft na kennisneming van het besluit van 13 september 2013 geen bezwaar gemaakt tegen de gestelde onjuiste lezing, zodat er voor de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grond bestond het verzoek aldus op te vatten.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met de overgangssituatie van de Medische Tuchtwet naar de Wet BIG waarover de Hoge Raad bepaalde dat de herzieningsmogelijkheid die in de Wet BIG bestaat, ook van toepassing is op de tuchtmaatregelen onder de Medische Tuchtwet. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte van belang geacht dat hij de mogelijkheid heeft een beroep te doen op de hardheidsclausule, omdat de rechtbank er daarbij aan voorbij gaat dat de toetsingskaders verschillen. De hardheidsclausule in artikel 7a van de Wet BIG wordt toegepast indien zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet, terwijl de eis van artikel 50 van de Wet BIG minder streng is: vereist is dat betrokkene inmiddels op overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt.
4.1. De tekst van artikel 50 van de Wet BIG geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze bepaling ook betrekking heeft op een doorhaling op grond van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG. Evenmin is doorhaling op grond van artikel 7 van de Wet BIG gelijk gesteld met een maatregel op grond van artikel 48 van de Wet BIG. Voorts bestaat er geen overgangsrecht waaruit kan blijken dat deze gelijkstelling is beoogd.
De Hoge Raad heeft in het desbetreffende arrest van 7 november 2008 in zaak nr. 08/03850 (ECLI:NL:HR:2008:BF0239) overwogen dat in het overgangsrecht bij de invoering van de Wet BIG een bepaling is opgenomen waarin een onherroepelijk geworden beslissing krachtens de Medische Tuchtwet naar zijn rechtsgevolgen wordt gelijkgesteld met een krachtens de Wet BIG opgelegde maatregel en dat er geen grond is om onder de in deze bepaling bedoelde rechtsgevolgen niet mede te begrijpen de toepasselijkheid van artikel 52 (thans artikel 50) van de Wet BIG. Dat overgangsrecht is op de invoering van artikel 7, aanhef en onder e, van de Wet BIG niet van toepassing. Daarnaast heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat in de zaak waarop het arrest van de Hoge Raad betrekking had, geen andere mogelijkheid openstond om de gevolgen van een onder de Medische Tuchtwet genomen beslissing te redresseren, terwijl [appellant] zowel in het Verenigd Koninkrijk een procedure kan starten om de hem opgelegde maatregel op te heffen, alsook een beroep kan doen op de hardheidsclausule in artikel 7a van de Wet BIG. Dat [appellant] zich niet wenst te vestigen in het Verenigd Koninkrijk en dat die mogelijkheden een ander toetsingskader hebben dan dat van artikel 50 van de Wet BIG, kan hier niet aan afdoen.
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat [appellant] zich niet kan beroepen op artikel 50 van de Wet BIG.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Borman w.g. Poot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
362.