ECLI:NL:RVS:2015:1122

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
201408845/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 15 september 2014 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [wederpartij] tegen de herziening van de kinderopvangtoeslag over 2008 ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] een schadevergoeding van € 3.000,00 moest betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Belastingdienst/Toeslagen ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank een te hoge schadevergoeding had toegekend. De Raad stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep in totaal drie jaar mocht duren, en dat de overschrijding van de termijn met ruim elf maanden geheel voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen kwam. De Raad van State besloot dat [wederpartij] recht had op een schadevergoeding van € 1.000,00 in plaats van de eerder toegekende € 3.000,00.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de Belastingdienst/Toeslagen had veroordeeld tot betaling van de hogere schadevergoeding. De Raad van State heeft de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan [wederpartij].

Uitspraak

201408845/1/A2.
Datum uitspraak: 8 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2014 in zaak nr. 14/7129 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor [wederpartij] over 2008 herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 18 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 juni 2014 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [wederpartij] van € 3.000,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Het voorschot kinderopvangtoeslag is niet in geschil. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de schadevergoeding die de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] moet betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2. [wederpartij] heeft in beroep verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu hij eerst op 18 juni 2014 een besluit heeft genomen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 16 september 2010. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en [wederpartij] een schadevergoeding toegekend van € 3.000,00. Daarbij heeft zij overwogen, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:540), dat tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 4 oktober 2010 en haar uitspraak van 15 september 2014 een periode van vier jaar en elf maanden is verstreken, hetgeen betekent dat de redelijke termijn van ten hoogste twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep, met twee jaar en elf maanden is overschreden.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank een te hoge schadevergoeding aan [wederpartij] heeft toegekend. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte, in aansluiting op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014, is uitgegaan van een redelijke termijn van ten hoogste twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep. Nu het primaire besluit dateert van 16 september 2010, had de rechtbank volgens de Belastingdienst/Toeslagen aansluiting moeten zoeken bij de toen geldende vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr. 200802629/1, waarin is overwogen dat de behandeling van het bezwaar en beroep in totaal ten hoogste drie jaar mag duren.
3.1. De vraag of de redelijke termijn is overschreden wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis, de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene.
Op deze zaak is, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft aangevoerd, niet de gewijzigde rechtspraak, zoals die is neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302106/1/A2, van toepassing, omdat het primaire besluit vóór 1 februari 2014 bekend is gemaakt. Op deze zaak worden de termijnen toegepast die de Afdeling vóór die uitspraak hanteerde.
De zaak over het voorschot kinderopvangtoeslag bestond in dit geval uit een bezwaarschriftprocedure en één rechterlijke instantie. In beginsel is daarvoor een totale lengte van de procedure van drie jaar redelijk, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar, en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Daarbij is het uitgangspunt dat de vertraging in bezwaar door de voortvarendheid in de rechterlijke fase kan worden gecompenseerd.
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen voert, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, terecht aan dat de behandeling van het bezwaar en beroep in dit geval ten hoogste drie jaar mocht duren. Aangezien het bezwaarschrift van [wederpartij] op 4 oktober 2010 door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen en tussen die datum en de uitspraak van de rechtbank op 15 september 2014 niet, zoals de rechtbank abusievelijk heeft overwogen, een periode van vier jaar en elf maanden, maar een periode van drie jaar en ruim elf maanden is verstreken, is de redelijke termijn met ruim elf maanden overschreden. Deze overschrijding dient geheel voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen te komen, aangezien de behandeling van het bezwaar, vanaf de ontvangst hiervan tot het besluit van 18 juni 2014, drie jaar en ruim acht maanden in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van het beroep minder dan drie maanden heeft geduurd. Uitgaande van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, brengt dit mee dat [wederpartij] jegens de Belastingdienst/Toeslagen recht heeft op € 1.000,00 schadevergoeding.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen heeft veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan [wederpartij] van € 3.000,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling zelf op het verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beslissen. De Afdeling zal, uitgaande van een tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de Belastingdienst/Toeslagen, met toepassing van artikel 8:73 van de Awb, veroordelen tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan [wederpartij] van € 1.000,00.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2014 in zaak nr. 14/7129, voor zover de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen heeft veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan [wederpartij] van € 3.000,00;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen om aan [wederpartij] te betalen een vergoeding van € 1.000,00 (zegge: duizend euro).
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015
615.