ECLI:NL:RVS:2014:4812

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
201402864/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake overdracht aan Frankrijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin werd meegedeeld dat de vreemdeling aan Frankrijk zal worden overgedragen. Het besluit werd genomen op 17 januari 2014, waarna de vreemdeling op 11 maart 2014 in eerste aanleg door de rechtbank Den Haag in het ongelijk werd gesteld. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in het kader van het hoger beroep vastgesteld dat de vreemdeling griffierecht verschuldigd was, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 86 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling is op 8 april 2014 gewezen op de verplichting om het griffierecht te voldoen en kreeg de kans om dit voor 22 april 2014 te doen. Aangezien de vreemdeling het griffierecht niet heeft voldaan, is zij op 12 mei 2014 opnieuw geïnformeerd over de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht, met een uiterste termijn van 26 mei 2014.

Omdat de vreemdeling niet heeft gereageerd op de verzoeken en geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen rechtvaardigen dat zij in verzuim was, heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vervolgens besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.

Uitspraak

201402864/1/V4.
Datum uitspraak: 1 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2014 in zaak nr. 14/1375 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling medegedeeld dat zij aan Frankrijk zal worden overgedragen.
Bij uitspraak van 11 maart 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 86, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, is de vreemdeling voor het door haar ingestelde hoger beroep griffierecht verschuldigd.
2. De vreemdeling is bij brief van 8 april 2014 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen en is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 22 april 2014 te voldoen. Nadat is gebleken dat de vreemdeling het griffierecht niet heeft voldaan, is haar bij aangetekend verzonden brief van 12 mei 2014 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk op 26 mei 2014, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld feiten of omstandigheden aan te geven, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Nu zij hiervan geen gebruik heeft gemaakt, zijn zodanige feiten en omstandigheden niet gesteld.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2014
307-791.