ECLI:NL:RVS:2014:4812
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake overdracht aan Frankrijk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin werd meegedeeld dat de vreemdeling aan Frankrijk zal worden overgedragen. Het besluit werd genomen op 17 januari 2014, waarna de vreemdeling op 11 maart 2014 in eerste aanleg door de rechtbank Den Haag in het ongelijk werd gesteld. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in het kader van het hoger beroep vastgesteld dat de vreemdeling griffierecht verschuldigd was, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 86 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling is op 8 april 2014 gewezen op de verplichting om het griffierecht te voldoen en kreeg de kans om dit voor 22 april 2014 te doen. Aangezien de vreemdeling het griffierecht niet heeft voldaan, is zij op 12 mei 2014 opnieuw geïnformeerd over de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht, met een uiterste termijn van 26 mei 2014.
Omdat de vreemdeling niet heeft gereageerd op de verzoeken en geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen rechtvaardigen dat zij in verzuim was, heeft de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vervolgens besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.