ECLI:NL:RVS:2014:440
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd op 10 augustus 2012 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde dit bezwaar op 23 januari 2013 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, verklaarde op 21 mei 2013 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk. De vreemdeling ging hiertegen in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 februari 2014 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk had verklaard. De grief van de vreemdeling slaagde, omdat het inreisverbod vaststond en hij daardoor geen rechtmatig verblijf kon hebben. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moest beslissen over de proceskosten.
De proceskosten in hoger beroep werden vastgesteld op € 487,00, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd gelast om het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 239,00 te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.