ECLI:NL:RVS:2014:418

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201303325/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 maart 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen een inreisverbod gegrond verklaard en het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel vernietigd. Dit besluit, genomen op 22 april 2012, weigerde de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en droeg hem op Nederland onmiddellijk te verlaten, met een inreisverbod als gevolg.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen terugkeerbesluit aan het inreisverbod ten grondslag lag. De staatssecretaris stelde dat het besluit ook als terugkeerbesluit geldt, omdat het vermeldt dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het beroep tegen het inreisverbod gegrond was verklaard en verklaarde het beroep in dat opzicht alsnog ongegrond. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, met de ambtenaar van staat aanwezig. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 februari 2014.

Uitspraak

201303325/1/V1.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 maart 2013 in zaak nr. 12/14103 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2012 (hierna: het besluit) heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 maart 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het inreisverbod ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen terugkeerbesluit aan het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod ten grondslag heeft gelegd. De staatssecretaris heeft in het besluit immers vermeld dat het besluit tevens als terugkeerbesluit geldt en daarbij vastgesteld dat de vreemdeling ingevolge het besluit niet lang rechtmatig in Nederland verblijft en bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dat het terugkeerbesluit is opgenomen in rubriek 5 en niet (tevens) in rubriek 2 van het besluit doet daaraan niet af.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de staatssecretaris overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod gegrond is verklaard en het inreisverbod is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 maart 2013 in zaak nr. 12/14103, voor zover daarin het beroep tegen het inreisverbod gegrond is verklaard en het inreisverbod is vernietigd;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
488-760.