ECLI:NL:RVS:2014:4115

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201408452/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2014. De vreemdeling was op 9 september 2014 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.

De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn is. Hij voert aan dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije op 10 september 2014, vanwege zijn gezondheidstoestand, heeft geweigerd een laissez passer af te geven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het aan de staatssecretaris is om aannemelijk te maken dat er zicht op uitzetting is, wat niet is gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is geworden per 11 september 2014.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 september 2014 alsnog gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven en de vreemdeling krijgt een schadevergoeding van € 4.240,00 toegekend. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.461,00. De uitspraak is gedaan op 3 november 2014.

Uitspraak

201408452/1/V3.
Datum uitspraak: 3 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2014 in zaak nr. 14/21772 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 oktober 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt.
Daartoe voert de vreemdeling onder meer aan dat de rechtbank dusdoende niet heeft onderkend dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Algerije hier te lande (hierna: de diplomatieke vertegenwoordiging) op 10 september 2014 wegens zijn gezondheidstoestand heeft geweigerd een laissez passer voor hem af te geven en dat de vrijheidsontnemende maatregel daarmee onrechtmatig is geworden.
1.1. Vaststaat dat de vreemdeling op 10 september 2014 bij de diplomatieke vertegenwoordiging is gepresenteerd en dat na afloop daarvan zijn Algerijnse nationaliteit is vastgesteld. Evenzeer staat vast dat de diplomatieke vertegenwoordiging op dezelfde dag wegens medische omstandigheden van de vreemdeling heeft geweigerd een laissez passer voor hem af te geven.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 4 november 2013 in zaak nr. 201309166/1/V3 overweegt de Afdeling dat het aan de staatssecretaris is om aannemelijk te maken dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn in weerwil van vorenbedoelde weigering niet ontbreekt. Dat heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 11 september 2014 onrechtmatig is.
De enige grief slaagt reeds hierom. Hetgeen de vreemdeling overigens in de toelichting op die grief aanvoert, behoeft geen bespreking.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 september 2014 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel moet worden opgeheven.
Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden dan wel onderdelen van het besluit van 9 september 2014 waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 11 september 2014 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 oktober 2014 in zaak nr. 14/21772;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 4.240,00 (zegge: tweeënveertighonderdveertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Waasdorp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2014
714.