ECLI:NL:RVS:2014:4018

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201408177/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor paardenstal en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het verzoeker, wonend in de gemeente Loon op Zand, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een paardenstal met overkapping. Het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand heeft deze vergunning op 26 september 2013 geweigerd. Daarnaast heeft het college op 7 oktober 2013 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij verzoeker werd gelast de paardenstal te verwijderen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 18 augustus 2014 de beroepen van verzoeker tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarna verzoeker hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2014 heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Het college heeft toegezegd dat de begunstigingstermijn van de opgelegde dwangsom was opgeschort tot de uitspraak van de rechtbank. De voorzitter heeft overwogen dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de begunstigingstermijn inmiddels was verstreken en de dwangsommen verbeurd waren. Bovendien heeft het college toegezegd dat de verbeurde dwangsom van € 10.000,00 niet zou worden ingevorderd totdat er definitief op het hoger beroep was beslist.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 oktober 2014.

Uitspraak

201408177/2/A1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Loon op Zand,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2014 in zaken nrs. 14/1555 en 14/1556 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft het college geweigerd aan [verzoeker] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een paardenstal met overkapping op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Loon op Zand sectie [.], nummers […] en [….] (hierna het perceel).
Bij besluit van 7 oktober 2013 heeft het college [verzoeker] gelast om binnen drie maanden met ingang van de dag volgend op de datum van verzending van deze brief, de paardenstal met overkapping op het perceel te verwijderen, de daarbij vrijkomende materialen te verwijderen en verwijderd te houden onder het opleggen van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 26 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 oktober 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2014 heeft de rechtbank de door [verzoeker] tegen de besluiten van 28 januari 2014 en 18 februari 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Waalwijk, en het college, vertegenwoordigd door I.M.M. de Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Niet in geschil is dat het college heeft toegezegd dat de begunstigingstermijn van de bij besluit van 7 oktober 2013 opgelegde dwangsom werd opgeschort tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van [verzoeker]. Ter zitting heeft het college verklaard dat deze toezegging betekent dat de begunstigingstermijn op 26 augustus 2014, zijnde de verzenddatum van de uitspraak van de rechtbank, was verlopen.
In hetgeen van de zijde van [verzoeker] is aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat dit niet het geval is. Immers niet in geschil is dat nadien geen uitdrukkelijke verlenging van de begunstigingstermijn door het college heeft plaatsgevonden.
Bij brief van 3 oktober 2014 heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ten tijde van dat verzoek was derhalve de begunstigingstermijn verstreken en waren alle dwangsommen verbeurd.
Gelet hierop heeft [verzoeker] geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter betrekt hier nog bij dat van de zijde van het college is toegezegd dat de verbeurde dwangsom van € 10.000,00 niet zal worden ingevorderd totdat definitief op het hoger beroep is beslist.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014
543.