ECLI:NL:RVS:2014:3952

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201400411/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 november 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de herziening van de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluiten van 27 en 29 september 2011 de voorschotten herzien en vastgesteld op nihil, en heeft een bedrag van € 62.469,00 teruggevorderd. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak op 20 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop [appellant] hoger beroep heeft ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gesteld dat [appellant] geen overeenkomsten heeft overgelegd die voldoen aan de eisen van de Wet kinderopvang. [appellant] betoogde dat hij kosten had gemaakt door de schenking van twee auto’s aan de gastouder, maar de Raad van State oordeelde dat deze verklaring niet als bewijs kon dienen zonder aanvullende verifieerbare gegevens.

De Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij niet kon aantonen dat hij de volledige kosten van de kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken rondom kinderopvangtoeslag en de verplichting van de aanvrager om aan te tonen dat de kosten zijn gemaakt. De beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om de voorschotten te herzien en terug te vorderen is daarmee gerechtvaardigd.

Uitspraak

201400411/1/A2.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2013 in zaak nr. 12/2792 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 27 en 29 september 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten van in totaal € 62.469,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.C. Neering, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49 (vóór 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door: 1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 22 mei 2012 ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2008, 2009 en 2010 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en hij voor de jaren 2008 en 2009 geen overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft overgelegd. Naar aanleiding van de in beroep door [appellant] overgelegde overeenkomsten over de jaren 2008 en 2009, en de voordien door hem overgelegde overeenkomst over 2010, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich tevens op het standpunt gesteld dat deze overeenkomsten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt. Volgens [appellant] is het maken van deze kosten geen vereiste om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Voor zover dit wel is vereist, betoogt [appellant] dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt door de schenking van twee auto’s aan de gastouder in de periode 2008 tot en met 2010. In hoger beroep voert [appellant] voorts aan dat de kosten van kinderopvang bij wijze van schenking door de gastouder zijn kwijtgescholden. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in zaak nr. 201210679/1/A2.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201201769/1/A2), uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
3.2. Uit de door [appellant] overgelegde jaaropgave over 2008 blijkt dat de totale kosten voor kinderopvang € 28.108,80 bedroegen. De voorschotten kinderopvangtoeslag van in totaal € 25.476,00 zijn door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks op de bankrekening van het gastouderbureau Kids2oma gestort. Nu de betalingen van [appellant] aan de gastouder aldus via het gastouderbureau zijn verlopen, kan eerst nadat is bezien of de bij [appellant] in rekening gebrachte kosten overeenstemmen met het bedrag dat hij aantoonbaar heeft betaald, worden vastgesteld of hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt.
Uit de facturen van het gastouderbureau over 2008 volgt dat bij [appellant] een bedrag van € 2.632,80 aan kosten voor kinderopvang in rekening is gebracht. Uit de jaaropgave over 2008 volgt dat het gastouderbureau op het bedrag van de kinderopvangtoeslag € 5.760,00 aan bemiddelingskosten heeft ingehouden. Het resterende bedrag van € 22.348,00 zou via het gastouderbureau aan de gastouder moeten zijn betaald. [appellant] stelt dat een deel hiervan, te weten € 14.787,00, abusievelijk aan hem is overgemaakt op 21 augustus 2008 en hij dit bedrag alsnog heeft voldaan aan de gastouder. De Belastingdienst/Toeslagen voert terecht aan dat [appellant] derhalve zou moeten aantonen dat hij in totaal over 2008 € 17.419,80 aan de gastouder heeft voldaan.
Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] aantoonbaar € 11.792,00 betaald aan de gastouder. [appellant] stelt dat hij op 22 augustus 2008 ook € 8.261,60 contant heeft betaald aan de gastouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201308727/1/A2), dienen contante betalingen gestaafd te worden met kwitanties en daarmee corresponderende bewijzen van geldopnames. [appellant] heeft een op 22 augustus 2008 gedagtekende kwitantie overgelegd waarin is vermeld dat de gastouder € 8.261,60 van hem heeft ontvangen. Tevens heeft hij een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij op 21 augustus 2008 in totaal € 4.500,00 van zijn bankrekening heeft gehaald. Nu beide bedragen niet met elkaar corresponderen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet aangetoond hoeven achten dat [appellant] de gastouder contant heeft betaald. Dit betekent dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij over 2008 in totaal € 17.419,80 aan de gastouder heeft voldaan.
3.3. Ook in 2009 en 2010 zijn de voorschotten kinderopvangtoeslag rechtstreeks door de Belastingdienst/Toeslagen op de bankrekening van het gastouderbureau gestort. Uit de facturen van het gastouderbureau volgt dat [appellant] aan de gastouder over 2009 € 2.630,40 en over 2010 € 2.116,00 moest voldoen. Uit de door [appellant] overgelegde bankafschriften blijkt niet dat hij dit heeft voldaan aan de gastouder.
3.4. De handgeschreven verklaringen van [appellant] en de gastouder dat [appellant] de gastouder heeft betaald door de schenking van twee auto’s, kunnen niet als bewijs van betaling aan de gastouder worden aangemerkt, reeds omdat deze verklaringen niet zijn gestaafd met andere verifieerbare gegevens. Voorts gaat de door [appellant] gemaakte vergelijking met de zaak van 13 november 2013 niet op, nu hij - anders dan in die zaak - niet heeft aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft gedragen en dat vervolgens door de gastouder aan hem een schenking is gedaan.
3.5. Voor zover [appellant] met zijn betoog dat de terugvordering geen recht doet aan de situatie, bedoelt dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, betekent dit niet dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager bedrag aan kinderopvangtoeslag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
3.6. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. Dit betekent dat de gronden van [appellant] tegen de overwegingen van de rechtbank over de overeenkomsten geen bespreking behoeven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
615.