201300406/1/A3.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 november 2012 in zaak nr. 11/2191 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2010 heeft de minister een aanvraag van [appellante] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) als tolk Nederlands-Georgisch en Georgisch-Nederlands afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.A.M.J.M. Joosten, advocaat te Venlo, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), is er een Rbtv.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel vertaler, om voor inschrijving in het Rbtv in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie). Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie dan wel vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan de raad, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
- te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en
- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
4. De minister heeft geweigerd [appellante] als tolk Nederlands-Georgisch in het Rbtv op te nemen omdat zij geen getuigschrift als bedoeld in artikel 2 van het Besluit inschrijving heeft overgelegd. Voorts heeft hij geweigerd haar verzoek tot inschrijving in het Rbtv overeenkomstig artikel 3 van het Besluit inschrijving aan de commissie voor te leggen, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij het Georgisch op hbo-niveau beheerst.
5. [appellante] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten het verzoek tot inschrijving in het Rbtv niet aan de commissie voor te leggen. De rechtbank is er volgens haar ten onrechte van uitgegaan dat zij niet beschikt over taalvaardigheid in het Georgisch op het vereiste niveau. Onder verwijzing naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden in zaak nrs. 10/1163 en 10/1485 (ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8618) stelt zij dat de noodzakelijke taalvaardigheid op allerlei manieren kan worden aangetoond. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte niet in aanmerking genomen dat zij in Georgië is opgegroeid en daar tot haar 34e levensjaar heeft gewoond, zodat het Georgisch haar moedertaal is. Verder wijst zij op correspondentie van twee hoogleraren, waarin deze volgens haar verklaren er niet aan te twijfelen dat [appellante] het Georgisch op hbo-niveau beheerst. Tot slot wijst [appellante] er op dat zij ten behoeve van een andere tolk Nederlands-Georgisch een deskundigenverklaring heeft afgelegd en dat deze tolk als gevolg daarvan wel in het Rbtv is ingeschreven. 5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3), vloeit uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voort dat een tolk slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst. In die uitspraak is voorts overwogen dat het op de weg van de tolk ligt om dit aan te tonen. Dit kan, zoals [appellante] met juistheid heeft betoogd, op allerlei manieren. De omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd heeft de minister onvoldoende mogen achten om aan te nemen dat zij het Georgisch op hbo-niveau beheerst. Zo is de omstandigheid dat het Georgisch de moedertaal van [appellante] is, geen objectief gegeven op grond waarvan aannemelijk is dat zij deze taal op hbo-niveau beheerst (vergelijk de uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201103750/1). De door [appellante] overgelegde correspondentie maakt dit evenmin aannemelijk, aangezien daarin niets staat over het niveau waarop zij deze taal spreekt. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, een deskundigenverklaring heeft afgelegd ten aanzien van de vaardigheden van een andere tolk Nederlands-Georgisch en dat deze verklaring ten grondslag heeft gelegen aan de inschrijving van deze tolk in het Rbtv. Dat dit laatste het geval zou zijn, heeft de minister weersproken.
5.2. Nu niet wordt voldaan aan alle in artikel 3 van het Besluit inschrijving neergelegde voorwaarden, is de rechtbank op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de minister niet gehouden was het verzoek van [appellante] tot inschrijving in het Rbtv aan de commissie voor te leggen en dat hij de aanvraag om inschrijving in het register als tolk Nederlands-Georgisch en Georgisch-Nederlands in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
589.