4.5 Niet in geschil is dat verzoekster niet kan worden ingeschreven op grond van de overgangsregeling van artikel 37 van de Wbtv en dat zij slechts kan worden ingeschreven als zij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3 van het Besluit inschrijving. Verder is niet in geschil dat verzoekster wel voldoet aan de voorwaarden dat zij beschikt over HBO-werk- en denkniveau en scholing heeft gevolgd om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
4.6 De voorzieningenrechter moet dan ook beoordelen of verzoekster voldoet aan de voorwaarde dat zij in het Arabisch Standaard en de varianten daarvan waarop haar verzoek betrekking heeft, beschikt over taalvaardigheid op HBO-niveau en minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepstolk in die vaardigheid en in die talencombinaties. Bij deze laatste voorwaarde hanteert verweerder de beleidslijn dat per talencombinatie aangetoond moet zijn dat er tenminste 50 professionele opdrachten zijn uitgevoerd.
4.7 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Het Besluit inschrijving van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, nr. 68) stelt beleid vast voor inschrijving in het Rbtv. Volgens de toelichting op artikel 3 van het Besluit inschrijving biedt deze bepaling het restrictief bedoelde toetsingskader om vast te stellen dat het om een uitzonderlijke situatie gaat en is dit artikel nadrukkelijk niet het kader voor de uiteindelijke beoordeling van het verzoek tot inschrijving zelf. De voorzieningenrechter acht dit beleid, inclusief de voorwaarde dat er tenminste 50 professionele opdrachten per talencombinatie moeten zijn uitgevoerd, niet onredelijk of anderszins in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.8 Voor wat de taalvaardigheid van verzoekster in het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees betreft oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoekster voldoende heeft aangetoond dat zij deze beide taalvarianten op HBO-niveau beheerst. Weliswaar wijst verweerder er terecht op dat verzoekster haar artsenopleiding grotendeels in de voormalige Sovjet-Unie heeft gevolgd, maar daarna heeft zij jarenlang haar artsenpraktijk in Damascus uitgeoefend. Bovendien is het Arabisch Syrisch-Libanees de moedertaal van verzoekster en acht de voorzieningenrechter het volstrekt aannemelijk dat zij op grond van haar ervaring als praktiserend arts in Damascus het Arabisch Libanees-Syrisch op ten minste HBO-niveau beheerst. Datzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het Arabisch Standaard, waarin verzoekster in Syrië diverse opleidingen, onder meer in de geneeskunde, heeft gevolgd. Dat, zoals verweerder in het verweerschrift in de beroepsprocedure heeft gesteld, door het uitvoeren van werkzaamheden als arts tolk- en vaardigheden niet noodzakelijk verder worden ontwikkeld, betekent op zich niet dat verzoekster beide taalvarianten niet op HBO-niveau beheerst. Voorts blijkt uit het getuigschrift van het Tvcn dat verzoekster als tolk Arabisch Syrisch-Libanees vanaf 1 mei 2009 77 tolkendiensten, en als tolk Arabisch Standaard vanaf 15 januari 2001 5.038 tolkendiensten heeft verricht. Daarmee voldoet zij voor wat betreft deze taalvarianten aan de twee onder 4.6 genoemde voorwaarden.
4.9 Voor de overige varianten is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aan beide in 4.6 genoemde voorwaarden voldoet. Weliswaar heeft zij blijkens het getuigschrift van het Tvcn in zes varianten (ruimschoots) meer dan 50 tolkendiensten verricht, maar verweerder heeft terecht aangenomen dat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat zij in die varianten taalvaardigheid op HBO-niveau heeft. Dat heeft verzoekster namelijk niet met concrete gegevens aangetoond. Onvoldoende is dat zij, zoals zij onder meer heeft verklaard in haar brief van 21 oktober 2009 aan verweerder, gehuwd is geweest met een Irakese man en zo heeft kunnen kennismaken met de Iraaks-Arabische cultuur en dat zij in de periode waarin zij in Moskou heeft gewoond veel contact heeft gehad met Arabisch sprekende studenten uit diverse landen die bij haar in de studentenflat woonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de noodzakelijke taalvaardigheid op allerlei manieren kan worden aangetoond, bijvoorbeeld door toetsen af te leggen bij een hoogleraar. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het voor verzoekster niet eenvoudig is om haar taalvaardigheid in de overige varianten aan te tonen, maar verzoekster heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij in die varianten taalvaardigheid op HBO-niveau bezit. Verder heeft verweerder voor wat betreft deze varianten voldoende gemotiveerd waarom verzoekster wel op de Uitwijklijst is geplaatst, omdat daarvoor minder strenge eisen gelden en bij inschakeling van tolken eerst in het Rbtv gekeken moet worden.
4.10 De conclusie van de voorzieningenrechter is dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de aanvraag van verzoekster voor wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees aan de Commissie Btv voor te leggen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving. In zoverre zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen. Voor de overige dialecten heeft verweerder dat in redelijkheid wel kunnen weigeren. Verder heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat verzoekster geen inschrijving voor het Arabisch-Tunesisch heeft aangevraagd, zodat zij daarvoor een afzonderlijke aanvraag zal moeten doen.
4.11 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoekster voor het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees voorlopig ingeschreven moet worden in het Rbtv. Daartoe overweegt hij dat, gelet op de zware eisen die onverminderd aan tolken worden gesteld, het Besluit inschrijving slechts bij wijze van hardheidsclausule een laatste mogelijkheid biedt om via voorlegging aan de Commissie Btv een inschrijving te verkrijgen en dat de voorzieningenrechter de toepassing van dat Besluit terughoudend moet toetsen. In dat toetsingskader past dan ook niet een voorlopige voorziening als bovenbedoeld. Wel zal hij op de voet van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb de voorlopige voorziening treffen dat verweerder het dossier van verzoekster voor wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees onverwijld moet voorleggen aan de Commissie Btv.
4.12 Met toepassing van artikel 8:75 in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekster € 1.311,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift één punt; beroepschrift één punt, verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).