ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8618

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1163 en 10/1485
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 20 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, die afkomstig is uit Syrië, en de Minister van Justitie. De verzoekster had verzocht om inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) als tolk voor de Arabische taal en haar dialecten. De Minister had dit verzoek afgewezen, met als argument dat verzoekster niet voldeed aan de vereisten van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit inschrijving Rbtv. De verzoekster had tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de Arabische taal op HBO-niveau beheerst, mede op basis van haar achtergrond als arts en haar ervaring als tolk. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Minister niet in redelijkheid had kunnen weigeren om de aanvraag van verzoekster voor het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees aan de Commissie voor bezwaar te voorleggen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft deze talen en bepaald dat de Minister het dossier onverwijld aan de Commissie moet voorleggen.

Voor de overige dialecten heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de Minister in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij in die varianten taalvaardigheid op HBO-niveau bezit. De voorzieningenrechter heeft de Minister ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 1.311,00. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen de uitspraak in de hoofdzaak staat hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 10/1163 en 10/1485
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2010 op grond van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Postma, advocaat te Groningen,
en
de Minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigden: mr. S. Gorter en mr. D.E.S. Tomey, beiden werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand in 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij brief van 4 januari 2010 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv). Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch. Die rechtbank heeft het dossier met toepassing van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb ter verdere behandeling doorgestuurd aan de rechtbank Leeuwarden. Het beroep is bekend onder registratienummer 10/1163. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 14 augustus 2010 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 10/1485. Bij brieven van 27 augustus 2010 en 3 september 2010 heeft verzoekster nadere stukken aan de rechtbank en verweerder gestuurd. Het verzoek is ter zitting behandeld op 6 september 2010. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Motivering
1. Onder verwijzing naar de relevante overwegingen in uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch, onder meer van 14 april 2010 (LJN: BM8136), overweegt de voorzieningenrechter allereerst als volgt. In de onderhavige procedures moet, gelet op de toepasselijke wettelijke bepalingen, geconcludeerd worden dat verweerder het bevoegde gezag is ter zake van het beheer en de bewerking van het kwaliteitsregister tolken en vertalers. Dit wordt noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit tot uitdrukking gebracht. Evenwel stelt de voorzieningenrechter vast dat de verweerschriften in beide procedures wel namens verweerder zijn ondertekend, zodat voldoende aannemelijk is dat de besluiten door verweerder zijn genomen.
Feiten
2.1 Op 14 april 2009 heeft verzoekster, die uit Syrië afkomstig is, verweerder verzocht haar in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) te registreren als tolk voor de taal Arabisch (Standaard, Irakees, Algerijns, Egyptisch, Lybisch, Mauritanisch, Oman, Palestijns-Jordaans, Saoedisch, Soedanees, Syrisch-Libanees, Golfstaten, Jemenitisch). Bij haar aanvraag heeft zij diverse diploma's, overzichten en getuigschriften meegezonden.
2.2 Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder, na daartoe bij brief van 23 juni 2009 zijn voornemen te hebben meegedeeld, besloten om dat verzoek af te wijzen. Wel heeft verweerder verzoekster bij dit besluit in aanmerking gebracht voor plaatsing op de zogenaamde Uitwijklijst. Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend. Daarbij heeft zij een verklaring van het Tolk- en vertaalcentrum Nederland (het Tvcn) van 25 augustus 2009, een overzicht van vertaaldiensten en een certificaat van juli 2009 met betrekking tot het behalen van de module Algemene tolktechnieken voor gevorderden bijgevoegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig een advies van zijn Commissie voor bezwaar van 9 december 2009, het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Geschil
3.1 Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij de Arabische taal niet op HBO-niveau beheerst. Uit het feit dat verzoekster haar jeugd heeft doorgebracht in Syrië en daar later enkele jaren als arts werkzaam is geweest, had verweerder naar haar mening moeten afleiden dat zij niet alleen moedertaalspreker van het Arabisch is, maar dat zij deze taal op academisch niveau, doch in elk geval op HBO-niveau beheerst. Daarnaast heeft verzoekster aangevoerd dat, gelet op de overgelegde bewijsstukken van haar activiteiten als tolk, verweerder niet had mogen stellen dat zij niet heeft aangetoond over minimaal vijf jaar ervaring als beroepstolk te beschikken; immers, zij staat vanaf 4 november 1998 ingeschreven in het bestand van het Tvcn als tolk in de Arabische taal (Standaard) en 13 met name genoemde dialecten. Voorts heeft verweerder ten onrechte een passage uit de Nota van Toelichting bij het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Besluit Btv) niet in ogenschouw genomen waarin staat vermeld dat er ook andere feiten zijn waarmee aannemelijk gemaakt kan worden dat inschrijving gerechtvaardigd is en dat het in de rede ligt in deze gevallen advies in te winnen bij de Commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: Commissie Btv). Doordat verzoekster niet staat ingeschreven in het register, lijdt zij sedert geruime tijd inkomensderving.
3.2 Verweerder heeft aangevoerd dat vaststaat dat verzoekster niet stond ingeschreven in het Kwaliteitsregister tolken en vertalers en dat zij geen tolkopleiding heeft afgerond als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit btv. Met betrekking tot het "anderszins" aantonen dat over voldoende kennis van de bron- en de doeltaal wordt beschikt, heeft verweerder aangevoerd dat verzoekster niet volledig voldoet aan de criteria vermeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv (hierna: Besluit inschrijving). Verweerder heeft voorts aangevoerd dat inschrijving in het bestand van het Tvcn niet gelijk staat aan het uitvoeren van bijvoorbeeld een minimum aantal opdrachten. Voor het indienen van een adviesaanvraag bij de Commissie Btv dient per talencombinatie aangetoond te zijn dat er minstens 50 professionele opdrachten zijn uitgevoerd. Voor zover ten slotte verzoekster heeft aangevoerd dat niet is beslist over haar verzoek om inschrijving in het Arabisch-Tunesisch, heeft verweerder gesteld dat zij dit dialect in haar aanvraag niet heeft genoemd en dat zij daarvoor dus een nieuwe aanvraag zal moeten doen.
Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.2 In artikel 3 van de Wbtv is bepaald dat, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen de tolk dan wel de vertaler dient te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Artikel 5, onder a, van de Wbtv bepaalt voorts dat de aanvraag tot inschrijving wordt afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
4.3 Artikel 8, eerste lid, van het Besluit btv bepaalt dat een tolk of vertaler in het register wordt ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
4.4 Tenslotte bepaalt artikel 3 van het Besluit inschrijving dat verweerder in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving aan de Commissie Btv kan voorleggen indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
- te beschikken over HBO-werk- en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op HBO-niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en - attitude te ontwikkelen.
4.5 Niet in geschil is dat verzoekster niet kan worden ingeschreven op grond van de overgangsregeling van artikel 37 van de Wbtv en dat zij slechts kan worden ingeschreven als zij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3 van het Besluit inschrijving. Verder is niet in geschil dat verzoekster wel voldoet aan de voorwaarden dat zij beschikt over HBO-werk- en denkniveau en scholing heeft gevolgd om tolkvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
4.6 De voorzieningenrechter moet dan ook beoordelen of verzoekster voldoet aan de voorwaarde dat zij in het Arabisch Standaard en de varianten daarvan waarop haar verzoek betrekking heeft, beschikt over taalvaardigheid op HBO-niveau en minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepstolk in die vaardigheid en in die talencombinaties. Bij deze laatste voorwaarde hanteert verweerder de beleidslijn dat per talencombinatie aangetoond moet zijn dat er tenminste 50 professionele opdrachten zijn uitgevoerd.
4.7 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Het Besluit inschrijving van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, nr. 68) stelt beleid vast voor inschrijving in het Rbtv. Volgens de toelichting op artikel 3 van het Besluit inschrijving biedt deze bepaling het restrictief bedoelde toetsingskader om vast te stellen dat het om een uitzonderlijke situatie gaat en is dit artikel nadrukkelijk niet het kader voor de uiteindelijke beoordeling van het verzoek tot inschrijving zelf. De voorzieningenrechter acht dit beleid, inclusief de voorwaarde dat er tenminste 50 professionele opdrachten per talencombinatie moeten zijn uitgevoerd, niet onredelijk of anderszins in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.8 Voor wat de taalvaardigheid van verzoekster in het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees betreft oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoekster voldoende heeft aangetoond dat zij deze beide taalvarianten op HBO-niveau beheerst. Weliswaar wijst verweerder er terecht op dat verzoekster haar artsenopleiding grotendeels in de voormalige Sovjet-Unie heeft gevolgd, maar daarna heeft zij jarenlang haar artsenpraktijk in Damascus uitgeoefend. Bovendien is het Arabisch Syrisch-Libanees de moedertaal van verzoekster en acht de voorzieningenrechter het volstrekt aannemelijk dat zij op grond van haar ervaring als praktiserend arts in Damascus het Arabisch Libanees-Syrisch op ten minste HBO-niveau beheerst. Datzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor het Arabisch Standaard, waarin verzoekster in Syrië diverse opleidingen, onder meer in de geneeskunde, heeft gevolgd. Dat, zoals verweerder in het verweerschrift in de beroepsprocedure heeft gesteld, door het uitvoeren van werkzaamheden als arts tolk- en vaardigheden niet noodzakelijk verder worden ontwikkeld, betekent op zich niet dat verzoekster beide taalvarianten niet op HBO-niveau beheerst. Voorts blijkt uit het getuigschrift van het Tvcn dat verzoekster als tolk Arabisch Syrisch-Libanees vanaf 1 mei 2009 77 tolkendiensten, en als tolk Arabisch Standaard vanaf 15 januari 2001 5.038 tolkendiensten heeft verricht. Daarmee voldoet zij voor wat betreft deze taalvarianten aan de twee onder 4.6 genoemde voorwaarden.
4.9 Voor de overige varianten is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster niet aan beide in 4.6 genoemde voorwaarden voldoet. Weliswaar heeft zij blijkens het getuigschrift van het Tvcn in zes varianten (ruimschoots) meer dan 50 tolkendiensten verricht, maar verweerder heeft terecht aangenomen dat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat zij in die varianten taalvaardigheid op HBO-niveau heeft. Dat heeft verzoekster namelijk niet met concrete gegevens aangetoond. Onvoldoende is dat zij, zoals zij onder meer heeft verklaard in haar brief van 21 oktober 2009 aan verweerder, gehuwd is geweest met een Irakese man en zo heeft kunnen kennismaken met de Iraaks-Arabische cultuur en dat zij in de periode waarin zij in Moskou heeft gewoond veel contact heeft gehad met Arabisch sprekende studenten uit diverse landen die bij haar in de studentenflat woonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de noodzakelijke taalvaardigheid op allerlei manieren kan worden aangetoond, bijvoorbeeld door toetsen af te leggen bij een hoogleraar. De voorzieningenrechter realiseert zich dat het voor verzoekster niet eenvoudig is om haar taalvaardigheid in de overige varianten aan te tonen, maar verzoekster heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zij in die varianten taalvaardigheid op HBO-niveau bezit. Verder heeft verweerder voor wat betreft deze varianten voldoende gemotiveerd waarom verzoekster wel op de Uitwijklijst is geplaatst, omdat daarvoor minder strenge eisen gelden en bij inschakeling van tolken eerst in het Rbtv gekeken moet worden.
4.10 De conclusie van de voorzieningenrechter is dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de aanvraag van verzoekster voor wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees aan de Commissie Btv voor te leggen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit inschrijving. In zoverre zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen. Voor de overige dialecten heeft verweerder dat in redelijkheid wel kunnen weigeren. Verder heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat verzoekster geen inschrijving voor het Arabisch-Tunesisch heeft aangevraagd, zodat zij daarvoor een afzonderlijke aanvraag zal moeten doen.
4.11 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat verzoekster voor het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees voorlopig ingeschreven moet worden in het Rbtv. Daartoe overweegt hij dat, gelet op de zware eisen die onverminderd aan tolken worden gesteld, het Besluit inschrijving slechts bij wijze van hardheidsclausule een laatste mogelijkheid biedt om via voorlegging aan de Commissie Btv een inschrijving te verkrijgen en dat de voorzieningenrechter de toepassing van dat Besluit terughoudend moet toetsen. In dat toetsingskader past dan ook niet een voorlopige voorziening als bovenbedoeld. Wel zal hij op de voet van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb de voorlopige voorziening treffen dat verweerder het dossier van verzoekster voor wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees onverwijld moet voorleggen aan de Commissie Btv.
4.12 Met toepassing van artikel 8:75 in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekster € 1.311,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift één punt; beroepschrift één punt, verschijnen ter zitting één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij heeft besloten om het dossier van verzoekster voor wat betreft het Arabisch Standaard en het Arabisch Syrisch-Libanees niet voor te leggen aan de Commissie Btv;
- bepaalt dat verweerder in zoverre opnieuw op het bezwaar moet beslissen;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder het dossier onverwijld aan de Commissie Btv moet voorleggen als onder 4.11 overwogen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 300,00 (2 x € 150,00) aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.311,00.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2010.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. T. Hoekstra (bij afwezigheid van mr. Van Loo)
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 10/1485 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 10/1163 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.