ECLI:NL:RVS:2014:3836

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201407659/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en intrekking hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 22 augustus 2014. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 10 september 2014 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit hoger beroep is bij brief van 26 september 2014 ingetrokken. Later, op 30 september 2014, heeft de vreemdeling medegedeeld dat de intrekking per abuis heeft plaatsgevonden en verzocht om het hoger beroep alsnog te behandelen. De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat een intrekking van een hoger beroep na afloop van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van omstandigheden die niet aan de vreemdeling zijn toe te rekenen, zoals dwaling, dwang of bedrog. In dit geval is de intrekking aan de vreemdeling toe te rekenen, waardoor deze niet ongedaan kan worden gemaakt. Bovendien is het nieuwe hoger beroep, dat mogelijk uit de brief van 30 september 2014 zou kunnen voortvloeien, niet tijdig ingesteld, aangezien de termijn daarvoor op 17 september 2014 is geëindigd. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 oktober 2014.

Uitspraak

201407659/1/V3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 september 2014 in zaak nr. 14/19499 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Bij brief van 26 september 2014 heeft de vreemdeling dat hoger beroep ingetrokken.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 september 2014, heeft de vreemdeling medegedeeld dat het hoger beroep per abuis is ingetrokken en verzocht zijn hoger beroep alsnog te behandelen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juli 2005 in zaak nr. 200500165/1), kan een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan worden gemaakt, tenzij er sprake is van aan betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waar hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken.
2. In de brief van 30 september 2014 heeft de gemachtigde van de vreemdeling medegedeeld dat het ingestelde hoger beroep per abuis is ingetrokken en dat dit niet de bedoeling was.
Deze omstandigheid is aan de vreemdeling toe te rekenen en levert derhalve geen situatie van dwaling, als hiervoor bedoeld, op. Hieruit volgt dat de intrekking niet ongedaan kan worden gemaakt.
3. Voor zover de brief van 30 september 2014 moet worden aangemerkt als een nieuw hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2014, geldt dat het niet tijdig is ingesteld, nu ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de termijn daarvoor op 17 september 2014 is geëindigd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
47.