ECLI:NL:RVS:2014:3664

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201407445/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S. Yildiz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 september 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door een vreemdeling die in hoger beroep was gegaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag was op 7 augustus 2014 afgewezen, waarna de vreemdeling op 29 augustus 2014 in eerste aanleg zijn beroep ongegrond verklaard zag door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.

De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting, die op 22 september 2014 zou plaatsvinden, en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn hoger beroep. De voorzitter van de Afdeling oordeelde dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De voorzitter merkte op dat het niet duidelijk was of en wanneer de uitzetting zou plaatsvinden, en dat de vreemdeling tijdig geïnformeerd zou worden indien de uitzetting daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.

De beslissing van de voorzitter was dat het verzoek werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 29 september 2014, door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

Uitspraak

201407445/2/V2.
Datum uitspraak: 29 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 augustus 2014 in zaken nrs. 14/18452 en 14/18453 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Vervolgens heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij brief van 19 september 2014 aan de voorzitter van de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 7 augustus 2014. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1, bij uitsluiting bevoegd dit verzoek in behandeling te nemen.
Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting - waarvan was aangekondigd dat deze op 22 september 2014 zou plaatsvinden - zal worden aangemerkt als aanvulling op het verzoek om voorlopige voorziening. Nadien heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat deze uitzetting geen doorgang zal vinden.
2. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
3. Dat het besluit van 7 augustus 2014 voor uitvoering vatbaar is, levert geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op. Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en, zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden. Indien de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk wordt geëffectueerd, gaat de voorzitter ervan uit dat - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal worden geïnformeerd.
4. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Yildiz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2014
594.