ECLI:NL:RVS:2014:364

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201309723/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • F.S.N. Nasrullah-Oemar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen boete opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 januari 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoekster, een onderneming, had een boete van € 38.000,00 opgelegd gekregen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd op 28 maart 2013 en het bezwaar van verzoekster tegen deze boete werd op 10 juni 2013 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2013 het beroep van verzoekster tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de minister de boete zou invorderen voordat er een beslissing op het hoger beroep was genomen.

Tijdens de zitting op 24 januari 2014 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat, financiële gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar verzoek. Verzoekster stelde dat invordering van de boete zou leiden tot financiële problemen voor haar onderneming. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet voldoende spoedeisend belang had aangetoond. De overgelegde financiële gegevens, waaronder een conceptjaarrekening en prognoses, waren niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat invordering van de boete zou leiden tot een financiële noodsituatie.

Daarom heeft de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.

Uitspraak

201309723/2/V6.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 september 2013 in zaak nr. 13/3990 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 38.000,00 wegens vier overtredingen van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede en derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door J.H.O.N. Knecht, bijgestaan door mr. E.M. Richel, advocaat te Capelle aan den IJssel, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P. Farahani, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het verzoek beoogt [verzoekster] te voorkomen dat de minister de aan haar opgelegde boete invordert voordat de Afdeling op het door haar ingestelde hoger beroep heeft beslist. Zij voert hiertoe aan dat indien de minister tot invordering van de boete overgaat, haar onderneming in financiële problemen zal komen te verkeren. Ter staving hiervan heeft zij een conceptjaarrekening van het jaar 2012 en een financiële prognose voor de maanden januari tot en met juni 2014 voor haar onderneming overgelegd.
2. De voorzitter is van oordeel dat het verzoek het voor inwilliging daarvan noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert. [verzoekster] heeft niet met financiële gegevens aannemelijk gemaakt dat invordering van de boete voor haar zal leiden tot een financiële noodsituatie. De conceptjaarrekening van het jaar 2012 bevat geen definitieve cijfers. [verzoekster] heeft geen andere financiële gegevens overgelegd waarmee de financiële situatie van de onderneming inzichtelijk wordt gemaakt. De financiële prognoses voor de maanden januari tot en met juni 2014 geven, gelet op de berekende netto cashflow en verwachte netto resultaten, evenmin aanleiding om aan te nemen dat bij invordering van de boete voor [verzoekster] een financiële noodsituatie zal ontstaan.
3. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Nasrullah-Oemar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
404.