201400754/3/R2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken, gevestigd te Netterden, gemeente Oude IJsselstreek, en anderen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2013, kenmerk 13int00740, heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Den Tol Netterden" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Stichting en anderen beroep ingesteld.
Zij hebben tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar de Stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. R. van Domselaar, advocaat te Utrecht, en [voorzitter] van de Stichting, de raad, vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, en I.J.M. Testroet-Schepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Windpark Den Tol B.V., vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Den Bosch, en [directeur] van Windpark Den Tol B.V.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Met het verzoek beogen de Stichting en anderen te voorkomen dat de omgevingsvergunning voor de bouw van tien windturbines aan het plan moet worden getoetst terwijl nog geen uitspraak is gedaan op de beroepen die zijn ingesteld tegen het plan.
4. Het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van tien windturbines, het uitvoeren van bijbehorende werkzaamheden en het oprichten en in werking hebben van een windpark met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid en het ontwerp daarvan vanaf 27 maart 2014 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.
De Stichting en anderen hebben op 17 april 2014 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. In de uitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201400754/2/R2 (www.raadvanstate.nl) heeft de voorzitter de voorlopige voorziening getroffen dat in de periode van 1 maart tot en met 30 juni van elk jaar op de gronden ter plaatse van de vier zuidelijkst gelegen plandelen met de bestemming "Bedrijf-Windturbine" geen windturbine in werking is. Ten aanzien van het plan is geen (gedeeltelijke) schorsing uitgesproken.
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college de omgevingsvergunning verleend op basis van plan. Vervolgens hebben de Stichting en anderen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
5. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraken van 24 februari 2011 in zaak nr. 201008057/3/R3 (www.raadvanstate.nl) en van 12 januari 2011 in zaak nr. 201005699/1/H1 (www.raadvanstate.nl), waarin is aangesloten bij de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78), worden door de vernietiging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen van een op basis van dat plan verleende omgevingsvergunning niet ongedaan gemaakt. Indien het besluit op bezwaar op grond van het nieuwe plan is genomen, dient de rechtbank dat plan toe te passen. Weliswaar is in het onderhavige geval de aanvraag om een omgevingsvergunning voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, zodat tegen dit besluit geen bezwaar kan worden gemaakt maar hiertegen direct beroep openstaat bij de rechtbank, maar hierin wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan in voormelde uitspraken is verwoord. Dit brengt met zich dat indien het vastgestelde plan als toetsingskader is gehanteerd bij het verlenen van een omgevingsvergunning die is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, de rechtbank in beroep dat toetsingskader evenzeer dient te hanteren. In het geval dat een omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb dienen belanghebbenden, indien zij toetsing aan het plan willen voorkomen, schorsing van het plan te vragen voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, derhalve tegelijk met het instellen van beroep tegen het plan of nadien naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpomgevingsvergunning, zolang het plan nog niet onherroepelijk is. Met een verzoek tot schorsing van het plan, dat wordt ingediend nadat de omgevingsvergunning is verleend, kan niet meer worden bereikt dat de omgevingsvergunning niet aan het plan moet worden getoetst.
6. Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen de Stichting en anderen beogen met het verzoek, niet kan worden bewerkstelligd door het treffen van een voorlopige voorziening tot schorsing van het plan. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van de stichting Stichting TegenWind(molens) Netterden en omstreken en anderen af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Hagen w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
608.