ECLI:NL:RVS:2014:3259

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201405971/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd aan vennootschap onder firma wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door een vennootschap onder firma, gevestigd te Amsterdam-Zuidoost, die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een boete van € 72.000,00 was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank Amsterdam had op 17 juni 2014 de beroepen van de vennootschap tegen de besluiten van de minister ongegrond verklaard, waarna de vennootschap in hoger beroep ging en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 12 augustus 2014. De vennootschap stelde dat invordering van de boete zou leiden tot een financiële noodsituatie en dat het hoger beroep een gerede kans van slagen had. Echter, de voorzitter oordeelde dat de vennootschap niet voldoende objectieve gegevens had overgelegd om aan te tonen dat zij in een financiële noodsituatie zou komen. De jaarrapporten die waren overgelegd, waren niet door een accountant opgesteld en boden geen zekerheid over de getrouwheid van de jaarrekeningen. De voorzitter concludeerde dat het spoedeisend belang van het verzoek niet was aangetoond en wees het verzoek af.

De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 augustus 2014.

Uitspraak

201405971/2/V6.
Datum uitspraak: 18 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma [verzoekster], gevestigd te Amsterdam-Zuidoost, gemeente Amsterdam,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2014 in zaken nrs. 13/6519 en 14/462 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 72.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft de minister [verzoekster] een betalingsregeling aangeboden met een looptijd van drie maanden, te weten drie termijnen van € 24.000,00, ter voldoening van voormelde boete.
Bij besluiten van 30 september 2013 en 13 december 2013 heeft de minister de door [verzoekster] tegen de besluiten van 11 juli 2013 onderscheidenlijk 22 oktober 2013 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank de daartegen door [verzoekster] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2014, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. E.T.P. Scheers, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A Foppen en mr. P. Farahani, beiden werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. [verzoekster] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij bij invordering van de boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren, dat het door haar ingestelde hoger beroep een gerede kans van slagen heeft en dat niet valt in te zien dat de minister niet kan wachten met invordering van de boete totdat op het hoger beroep is beslist.
2. [verzoekster] heeft door haar financieel adviseur opgestelde jaarrapporten inzake de jaarrekeningen van 2012 en 2013 overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat deze, zoals [verzoekster] stelt, door een accountant zijn opgesteld. Deze rapporten zijn samengesteld op basis van door [verzoekster] verstrekte gegevens waarbij is vermeld dat de opstellers geen zekerheid kunnen bieden over de getrouwheid van de jaarrekeningen. [verzoekster] heeft aldus niet met voldoende objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren indien de rechtsgevolgen van het boetebesluit niet worden opgeschort. Ook de bij het nader stuk overgelegde balans, resultatenrekening en verklaring zijn door dezelfde adviseur opgesteld, zodat deze niet tot een ander oordeel leiden. Dat, aldus [verzoekster], de minister gelet op de getroffen betalingsregeling uitgaat van haar betalingsonmacht, wat daar ook van zij, laat het gebrek aan objectieve gegevens onverlet. Gelet op het vorenstaande heeft [verzoekster] het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond. Reeds daarom moet het verzoek als ongegrond worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2014
670.