201400715/1/V6.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 december 2013 in zaak nr. 13/270 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2012 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Magram-Tetteroo, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan en bewijsnood zich niet voordoet. Niet is in geschil dat [appellant] bij het naturalisatieverzoek geen gelegaliseerde geboorteakte, dan wel andere documenten zoals genoemd op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Evenmin is in geschil dat [appellant] houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel, door voorbij te gaan aan zijn betoog ter zitting bij de rechtbank dat het beleid van de staatssecretaris onredelijk is. De Chinese autoriteiten zijn volgens [appellant] niet bereid om hem schriftelijke stukken te verstrekken. Niet valt in te zien waarom de staatssecretaris niet zelf de Chinese autoriteiten heeft benaderd teneinde stukken te verkrijgen. Voorts heeft de staatssecretaris niet concreet aangegeven welke stukken hij ter staving van bewijsnood van hem verlangt, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de in de Handleiding neergelegde wijze bewijs van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Besluit, bij een naturalisatieverzoek te verstrekken gegevens te verlangen.
Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201107027/1/V6) dient de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, volgt dat de bewijslast voor bewijsnood bij de verzoeker ligt, zodat het, anders dan [appellant] betoogt, niet aan de staatssecretaris was om de Chinese autoriteiten te verzoeken de benodigde documenten voor de naturalisatie van [appellant] te verstrekken. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog over dit beleid is terecht voorgedragen, maar kan niet tot het ermee beoogde doel leiden, omdat, zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 juli 2014 in zaak nr. 201310533/1/V6, dit beleid niet onredelijk is. Voorts heeft [appellant] niet aangetoond dat hij de Chinese autoriteiten via diverse wegen heeft verzocht om afgifte van de voor naturalisatie benodigde documenten dan wel een schriftelijke verklaring van deze autoriteiten ter onderbouwing van zijn beroep op bewijsnood.
Het betoog dat de staatssecretaris niet concreet heeft aangegeven welke stukken [appellant] moet overleggen ter onderbouwing van zijn beroep op bewijsnood, faalt evenzeer. De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 12 december 2012, in aansluiting op het gestelde in het besluit van 21 juni 2012, voldoende toegelicht welke stukken [appellant] voor naturalisatie moet overleggen en waarom de door hem overgelegde stukken onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op bewijsnood. Niet is gebleken dat het voor [appellant] onduidelijk was welke stukken van belang zijn ter staving van bewijsnood.
5. Voor het overige vormt hetgeen [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht een loutere herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. Aangezien de rechtbank gemotiveerd heeft uiteengezet dat en waarom die gronden niet slagen en het betoog van [appellant] in hoger beroep geen gemotiveerde betwisting daarvan vormt, leidt dat niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
164-800.