ECLI:NL:RVS:2014:2545

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
201310533/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 oktober 2013 haar beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 16 oktober 2012 het verzoek van [appellante] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat haar identiteit en nationaliteit niet konden worden vastgesteld. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later besluit op 1 februari 2013 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 mei 2014 behandeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank had overwogen dat [appellante] niet in bewijsnood verkeerde, omdat zij geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands paspoort had overgelegd. [appellante] betoogde dat zij wel degelijk in bewijsnood verkeerde, omdat zij herhaaldelijk de Chinese autoriteiten had aangeschreven voor de benodigde documenten, maar geen reactie had ontvangen.

De Afdeling oordeelde dat de bewijslast voor bewijsnood bij de verzoeker ligt en dat het niet aan de staatssecretaris was om de Chinese autoriteiten om de benodigde documenten te verzoeken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beleid van de staatssecretaris niet onredelijk was en dat [appellante] onvoldoende had aangetoond dat zij al het mogelijke had gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310533/1/V6.
Datum uitspraak: 9 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/445 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood daartoe niet in staat is en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat haar identiteit en nationaliteit niet kunnen worden vastgesteld en bewijsnood zich niet voordoet. Niet in geschil is dat [appellante] bij haar verzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands paspoort heeft overgelegd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in bewijsnood verkeert. Zij voert hiertoe aan dat zij de Chinese autoriteiten verscheidene keren heeft aangeschreven ter verkrijging van de benodigde documenten en de Chinese ambassade in Den Haag (hierna: de ambassade) tevergeefs om een visum heeft verzocht. [appellante] stelt dat zij op haar verzoeken nimmer een reactie heeft ontvangen en dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Chinese autoriteiten geen schriftelijke verklaringen verstrekken. Voorts voert [appellante] aan dat zij een Chinese advocaat in China heeft benaderd die namens haar tevergeefs heeft gepoogd de benodigde documenten te verkrijgen. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet aan de staatssecretaris was om de Chinese autoriteiten om de benodigde documenten te verzoeken. Zij voert hiertoe aan dat de Chinese autoriteiten zich welwillender opstellen indien het verzoek om documenten door de autoriteiten van een ander land wordt gedaan en dat de staatssecretaris niet heeft betwist dat hij in andere zaken wel de Chinese autoriteiten heeft aangeschreven. Verder heeft de staatssecretaris niet aangegeven welke stukken hij ter staving van bewijsnood nog van haar verlangt, hetgeen de rechtbank heeft miskend, aldus [appellante]. Gelet hierop is volgens [appellante] het naturalisatiebeleid van de staatssecretaris voor vreemdelingen met de Chinese nationaliteit onredelijk en had de rechtbank haar beroep op bewijsnood moeten honoreren.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201101945/1/V6) is de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de in de Handleiding neergelegde wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit te verlangen, onder meer door het overleggen van een geldig buitenlands paspoort.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 februari 2012 in zaak nr. 201107027/1/V6) dient de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten.
4.2. Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat de bewijslast voor bewijsnood bij de verzoeker ligt, zodat het, anders dan [appellante] betoogt, niet aan de staatssecretaris was om de Chinese autoriteiten te verzoeken de benodigde documenten voor de naturalisatie van [appellante] te verstrekken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit beleid niet onredelijk is. Voorts heeft de staatssecretaris in het besluit van 1 februari 2013, in aansluiting op het gestelde in het besluit van 16 oktober 2012 en een brief van 17 september 2012, voldoende toegelicht welke stukken [appellante] voor naturalisatie moet overleggen en waarom de door haar overgelegde stukken onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op bewijsnood.
De door [appellante] aangevoerde pogingen ter verkrijging van de benodigde documenten heeft de staatssecretaris terecht onvoldoende geacht voor bewijsnood. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de ambassade geen medewerking wil verlenen om haar in het bezit van de gevraagde documenten te stellen en dat zij evenmin heeft aangetoond dat zij geen - professionele - derde in China heeft kunnen inschakelen of dat de ambassade geen reisdocument aan haar wil verstrekken, zodat zij niet zelf naar China zou kunnen afreizen. Voorts heeft [appellante] geen stukken overgelegd ter staving van haar betoog dat zij een Chinese advocaat in China heeft benaderd.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de door [appellante] bedoelde gevallen, rechtens niet gelijk, althans vergelijkbaar zijn. Er was in de door [appellante] bedoelde gevallen, waarin de staatssecretaris de Chinese autoriteiten had aangeschreven en bewijsnood was aangetoond, sprake van een ambtelijke misslag. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat de staatssecretaris in eerder gemaakte fouten zou moeten volharden, zodat ook daarom de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Voorts was in het door [appellante] bedoelde andere geval, anders dan in de onderhavige zaak, sprake van een in Nederland geboren minderjarige.
Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet in bewijsnood verkeert. Gelet op het voorgaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groeneweg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014
32-766.