ECLI:NL:RVS:2014:3091

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201400110/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing aanvraag document Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend die op 1 oktober 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was afgewezen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing op 13 juni 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 9 december 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

De Raad van State overwoog dat de vreemdeling bij besluit van 27 november 2009 ongewenst was verklaard, en dat deze ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Volgens artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf, en kan hij derhalve geen belang hebben bij een beroep tegen een afwijzing van een aanvraag om een document. De Raad concludeerde dat de vreemdeling geen belang had bij zijn hoger beroep, omdat het gericht was tegen een besluit dat hij niet kon aanvechten zolang de ongewenstverklaring voortduurde.

Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.J.R.R. Brock, ambtenaar van staat. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.

Uitspraak

201400110/1/V4.
Datum uitspraak: 11 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 december 2013 in zaak nr. 13/15749 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2. De vreemdeling is bij besluit van 27 november 2009 krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. Niet is gebleken dat de ongewenstverklaring thans niet meer voortduurt.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juni 2013 in zaak nr. 201107941/1/V4) is het gevolg dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt, dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Bij beoordeling van een beroep van een vreemdeling tegen een besluit over een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, heeft hij, zolang hij ongewenst is verklaard, derhalve geen belang. Nu het door de vreemdeling ingestelde beroep is gericht tegen een dergelijk besluit, had de vreemdeling derhalve geen belang bij dat beroep. Gelet hierop heeft hij evenmin belang bij het door hem ingestelde hoger beroep.
4. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2014
603.