ECLI:NL:RVS:2014:3091
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing aanvraag document Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Raad van State op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend die op 1 oktober 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was afgewezen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing op 13 juni 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 9 december 2013 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
De Raad van State overwoog dat de vreemdeling bij besluit van 27 november 2009 ongewenst was verklaard, en dat deze ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Volgens artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf, en kan hij derhalve geen belang hebben bij een beroep tegen een afwijzing van een aanvraag om een document. De Raad concludeerde dat de vreemdeling geen belang had bij zijn hoger beroep, omdat het gericht was tegen een besluit dat hij niet kon aanvechten zolang de ongewenstverklaring voortduurde.
Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.J.R.R. Brock, ambtenaar van staat. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.