ECLI:NL:RVS:2014:2909

Raad van State

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
201403002/1/V4 en 201403002/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • S. Bechinka
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na vertrek vreemdeling met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 6 september 2013 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2014 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht tevens om een voorlopige voorziening.

Tijdens de beroepsfase heeft de advocaat van de vreemdeling op 17 april 2014 meegedeeld dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken en haar niet heeft gemachtigd om namens haar in hoger beroep op te treden. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De voorzitter overwoog dat, nu de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen, de door hem bestreden overwegingen van de rechtbank geen betekenis meer hebben. Hierdoor had de staatssecretaris geen belang meer bij een beoordeling van zijn grief.

Het hoger beroep werd daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.

Uitspraak

201403002/1/V4 en 201403002/2/V4.
Datum uitspraak: 23 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 maart 2014 in zaak nr. 13/25649 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 maart 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ambtshalve overweegt de voorzitter als volgt.
1.1. De advocaat, die in beroep als gemachtigde van de vreemdeling optrad, heeft bij brief van 17 april 2014 aan de Afdeling te kennen gegeven dat de vreemdeling in de beroepsfase met onbekende bestemming is vertrokken en haar niet heeft gemachtigd om namens haar in hoger beroep op te treden. Op basis van deze informatie moet worden vastgesteld dat de vreemdeling thans kennelijk geen prijs meer stelt op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande, nu zij met onbekende bestemming is vertrokken en in hoger beroep geen contact meer onderhoudt met haar voormalige gemachtigde.
1.2. Nu de staatssecretaris met inachtneming van het voormelde opnieuw op de aanvraag zal moeten beslissen, zullen de door de staatssecretaris in het hogerberoepschrift bestreden overwegingen van de rechtbank in deze zaak geen betekenis meer hebben. De staatssecretaris heeft om die reden geen belang meer bij een beoordeling van zijn grief.
1.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014
371-781.