ECLI:NL:RVS:2014:2270
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen A en B tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 mei 2013. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie op 4 februari 2010 zijn afgewezen. De staatssecretaris had op 6 februari 2013 het bezwaar van de vreemdelingen tegen de hoogte van de leges gegrond verklaard, het legesbedrag verlaagd naar € 130,00 per persoon en het teveel betaalde bedrag van € 142,00 gerestitueerd. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 april 2014 ter zitting behandeld. De vreemdelingen werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. W.P.C. de Vries, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen. De vreemdelingen voerden aan dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan hun argumenten over de wettelijke grondslag voor het legestarief en de motivering van de staatssecretaris. De Afdeling oordeelde dat de grieven van de vreemdelingen, gelet op eerdere uitspraken, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leidden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2014, vastgesteld door de voorzitter en leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van staat.