ECLI:NL:RVS:2014:2257

Raad van State

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
201403712/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B.M. Hent
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot afwijzing verblijfsvergunning

Op 5 juni 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 29 augustus 2013 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 9 april 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen gedurende de behandeling van het hoger beroep.

De voorzitter heeft overwogen dat de beoordeling van de grief van de vreemdeling nader onderzoek vereist, wat in deze procedure niet goed mogelijk is. Tevens is gebleken van een spoedeisend belang, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzitter heeft besloten dat de vreemdeling niet mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 487,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in asielprocedures. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de zorgvuldigheid waarmee de Raad van State omgaat met verzoeken om voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht.

Uitspraak

201403712/2/V4.
Datum uitspraak: 5 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 april 2014 in zaak nr. 13/22668 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 9 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt overgedragen gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2. De beoordeling van de door de vreemdeling in hoger beroep voorgedragen grief vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich niet goed leent. Nu voorts is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, komt het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3. De voorzitter acht termen aanwezig om de staatssecretaris op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt overgedragen totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014
574-796.