Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
- het Amnesty International Jaarraport 2011;
- het Human Rights Watch World Report 2011;
- het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van
- het rapport van Nils Muiznieks, Commissaris voor de mensenrechten van 18 september 2012;
- het rapport: ‘Gutachten zum beweisbeschluss des Verwaltungsgericht Braunschweig’ van 28 september 2012;
- het rapport van Judith Gleitze: ‘Borderline-Europe, Mensenrechten zonder Grenzen’, van december 2012;
- het arrest van het EHRM van 2 april 2013, inzake Mohammed Hussein tegen Nederland en Italië, ECLI:NL:XX:2013:CA3505 en de daarin genoemde bronnen van informatie;
- de uitspraak van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main van 9 juli 2013 (7K560/11.F.A.);
- het rapport van de Schweizerische Fluchtlingshilfe (hierna: SFH): ‘Italien: Aufnahmebedingungen’ van 1 oktober 2013;
- Door de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: Afdeling) op
nr. 201309818/1 (ECLI:NL:RVS:2014:805) en nr. 201310669/1 (ECLI:NL:RVS:2014:799). In die zaken had de Afdeling eerdergenoemde vragen gesteld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de in die zaken aangehaalde stukken geen grond bieden voor het oordeel dat de situatie van asielzoekers thans wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie in de periode die in eerdere uitspraken van de Afdeling en het EHRM aan de orde was. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat zich aan het systeem gerelateerde tekortkomingen, waar het gaat om opvang voor asielzoekers, toegang tot de asielprocedure en het verschaffen van ondersteuning en faciliteiten aan asielzoekers, voordoen. Niet is aangetoond dat bij overdracht een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Niet is gebleken dat in de situatie van eiser aanleiding bestaat voor een andere conclusie. Het Country Report 2012 van het United States Department, waar eiser in zijn brief van 14 maart 2014 naar verwijst, is door de Afdeling bij de beoordeling betrokken. Uit het Country Report 2013 van 27 februari 2014, welk rapport door eiser ook wordt genoemd in zijn brief van 14 maart 2014, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van een verslechtering. Het Amnesty International Jaarrapport 2011 en het Human Rights Watch World Report 2011 maken het voorgaande niet anders, reeds nu deze rapporten dateren van voor genoemde uitspraken van de Afdeling en het EHRM.